het gelijkheidsvooroordeel


Het gelijkheidsvooroordeel kent twee vormen:
- ervan uitgaan dat de meeste mensen toch wel over dezelfde hoeveelheid kennis zullen beschikken
- van mening zijn dat de meeste mensen zo ongeveer dezefde persoonlijkheid hebben als die van jezelf, doordat een mens de neiging heeft zichzelf als de maatstaf van alles te zien.

1. Veel filosofen hebben het verschijnsel dat nu het 'gelijkheidsvooroordeel' wordt genoemd, opgemerkt en beschreven. Het gaat om het feit dat sommige mensen, zonder een uitgebreide kennis over een bepaald onderwerp te bezitten, toch een buitengewoon vertrouwen hebben in de juistheid van hun oordeel hierover, doordat zij niet beseffen hoeveel kennis er nog meer bestaat; terwijl anderen, die wel over veel kennis over datzelfde onderwerp beschikken, daardoor juist kunnen gaan twijfelen aan hun eigen oordeel op dat gebied, doordat zij beseffen nog lang niet alles te weten. Mensen met weinig kennis of kundigheid kunnen door zelfoverschatting worden gekenmerkt, terwijl zij die kennis en kundigheid bezitten, zichzelf kunnen onderschatten doordat zij inzicht hebben in de leemten van hun kennis.

Als deze soorten mensen elkaar ontmoeten en met elkaar in gesprek raken - bijvoorbeeld tijdens een vergadering - dan denkt de ene soort zonder reden dat ze het beter weten, terwijl de andere soort evenmin zonder reden aan zichzelf twijfelt. Doordat zij de wederzijdse houdingen van overschatting en onderschatting van elkaar vaag opmerken, ontstaat de toestand dat beide soorten er onbewust en zonder reden van uitgaan, dat zij aan elkaar gelijkwaardig zijn: het wederzijdse 'gelijkheidsvooroordeel'.
Dit vooroordeel houdt in dat zowel de onkundigen als de kundigen er onbewust van uitgaan, dat allen even kundig zijn; daarbij lijden de onkundigen aan zelfoverschatting, terwijl de kundigen zichzelf onderschatten. De eerste groep ontmoet geen weerstand en voelt daardoor de eigen zelfverzekerdheid bevestigd, de andere is stomverbaasd over die ten toon gespreide zelfverzekerdheid en laat zich overheersen.


Mensen zonder kennis van zaken hebben de neiging zichzelf te overschatten en luidkeels hun mening te verkondigen, terwijl mensen met kennis van zaken juist beseffen hoeveel ze nog niet weten, waardoor zij voorzichtig worden in hun oordeel en zich door hun twijfel bescheiden op de achtergrond houden. Dat versterkt de mening van de overmoedigen dat zij het juist zien, waardoor zij een zelfverzekerdheid ten toon spreiden die de anderen niet hebben, waardoor die er maar van uitgaan dat de zelfverzekerden het wel bij het rechte eind zullen hebben. Ondanks hun overwicht aan kennis, durven zij niet tegen de anderen in te gaan; de zelfverzekerdheid van de anderen verlamt hen. Intellectuelen worden daardoor vaak door zelftwijfel geremd en laten het gebeuren dat er beslissingen worden genomen die beter hadden gekund. Zij durven hun stem niet meer te laten horen.
De onwetenden beseffen niet wat zij allemaal nog niet weten en worden daardoor niet door hun gebrek aan kennis gehinderd; de wetenden beseffen al wel wat zij nog niet weten en zijn daardoor voorzichtig geworden in hun uitspraken.
De onwetenden en onkundigen kunnen door hun eigen toestand geen inzicht in de kennis en kundigheid van anderen hebben, maar willen wel zichzelf laten gelden, wat leidt tot hun zelfoverschatting. Zij hebben zelf geen besef van wat er met hen gebeurt en laten zich ongeremd gaan in hun poging zichzelf staande te houden en zich de meerdere te voelen tegenover de anderen.

Het gelijkheidsvooroordeel komt tot uiting in de oude volkswijsheid: "Holle vaten klinken het hardst" en "De beste stuurlui staan aan wal."
Het verschijnsel treedt ook op bij natuurwetenschappers, die, niet gehinderd door enige kennis omtrent geestelijke onderwerpen, toch menen er hun oordeel over te kunnen uitspreken - bijvoorbeeld over bijna-doodervaringen, de werking van de hersenen of de eonentheorie. Door hun kennis op natuurwetenschappelijk gebied overschatten zij zichzelf en menen dat zij met gezag uitspraken kunnen doen over zaken, waar zij weinig tot niets van af weten.

2. Het gelijkheidsvooroordeel strekt zich ook uit tot de persoonlijkheid. Bij de ontwikkeling die je vanaf je geboorte meemaakt, raak je - zonder dat duidelijk te beseffen - eraan gewend, dat je steeds van jezelf kunt uitgaan. Dit wordt daardoor je algemene levensgevoel, waardoor je je erover kunt verbazen dat niet iedereen er dezelfde levensbeschouwing op na houdt, waardoor je die afwijkende mening van de ander onbegrijpelijk kunt vinden of die mens zelfs voor gek verklaart.
Het feit dat iedere mens met een eigen, soms geheel andere leerpersoonlijkheid naar de aarde komt, dringt maar langzaam tot je door en het kan moeilijk zijn dit te aanvaarden en de ander in zijn waarde te laten.
Mensen die begripsmatig in het leven staan, kunnen zich maar moeilijk voorstellen dat anderen het tegenovergestelde doen en het leven gevoelsmatig beoordelen. Maar vooral zij met een uitgekeerde, op de geméénschap gerichte instelling, kunnen geen begrip opbrengen voor hen die een ingekeerde, op het bestaan van de persóón gerichte instelling hebben.
In de politiek komt dit uitdrukking in de tegenstelling tussen links, dat op de gemeenschap is gericht en rechts, gericht op het bestaan van de persoonlijke vrijheid en zelfstandigheid van iedere mens. In de wetenschappelijke wereld bestaat zelfs een psycholoog met de naam Eysink die van mening is, dat de ingekeerde eigenschap tot het 'neuroticisme' moet worden gerekend.

Op het geestelijke gebied - 'spiritualiteit' genoemd - zijn het de gevoelsmatig ingestelden die zich vaak bij één bepaalde beweging thuis voelen, alleen díe omarmen en dan niet verder willen kijken; terwijl de begripsmatig ingestelden er vaak toe overgaan een uitgebreide zoektocht te ondernemen langs allerlei levensbeschouwingen, die grondig worden bestudeerd. Een tijdje kan bij hen de aandacht door één van de levensbeschouwingen worden geboeid, maar daarna ontstaat toch weer de behoefte de kennis op dat gebied te verbreden, waardoor men weer verder gaat zoeken.
De gevoelsmatigen hebben de neiging zich aan de richting van hun keuze persoonlijk te binden en die zonodig hartstochtelijk te verdedigen, terwijl de begripsmatigen door hun onderzoekende houding in meerdere richtigen wel iets vinden, wat voor hen van belang is. De gevoelsmatigen hebben aan enkele eenvoudige uitspraken genoeg als die in hen een gevoel van vertrouwen kunnen wekken, de begripsmatigen blijven hun hele leven twijfelen of er ergens anders wellicht nog een diepzinniger opvatting is te vinden.

Klik hier voor een artikel over dit onderwerp: het Dunning-Krugereffect.


terug naar de vragenlijst

terug naar de woordenlijst

terug naar het weblog







^