de vallei met 'levende doden' uit Ezechiël


Wat is de betekenis van het visioen van Ezechiël, zoals beschreven in 37:1-14 - Een dal vol beenderen die tot leven komen (zie onderaan).
Aan Ezechiël wordt daar een vallei getoond, gevuld met dorre beenderen en hij ziet hoe God die tot leven wekt: het worden weer mensen. Die toestand waarin die mensen zich eerst bevonden, die van de 'dorre beenderen', is een zinnebeeldige weergave van de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging met het stoffelijke bestaan. Hoe ontstaat deze toestand?

De mens komt 's morgens bij het ontwaken op aarde in een toestand terecht, die wordt gekenmerkt door de 'onbewuste vereenzelviging' met dit stoffelijke bestaan. Die geestestoestand ontstaat als volgt. Als de menselijke geest vanuit de geestelijke wereld - die ons ware thuis is - afdaalt naar de aarde (de dodenvallei), dan moet de geest, die het levende is, zich verbinden met het lichaam, de stoffelijke levensvorm. De stof is echter het levenloze, het dode. Als de geest als het levende zich moet verbinden met het levenloze, het tegendeel van zichzelf, dan kan de geest zichzelf niet meer zijn. De geest wordt daardoor onbewust van zichzelf als het levende en blijft als een schijnbare leegte, als een schijnbaar 'levenloze schim' achter in de binnenwereld van de mens.
Door die toestand van onbewustheid van zichzelf vloeien alle aandacht en toewijding weg uit de geest en gaan over in het stoffelijke lichaam als de geest daarin indaalt. Aandacht en toewijding worden daardoor overgedragen op het lichaam en daardoor ontstaat de toestand van onbewuste vereenzelviging met het lichaam.
Daarna vindt er nog eens zo'n overdracht plaats op deze stoffelijke wereld, waardoor er ook een vereenzelviging met deze wereld ontstaat. De menselijke geest - onbewust geworden van zijn eigen zelfstandigheid en werkzaamheid - denkt daardoor écht het stoffelijke lichaam te zíjn en is er daardoor van overtuigd dat deze wereld alles is wat er is. Door deze overdracht stort de mens zich helemaal in aardse bezigheden en tracht vervolgens de innerlijke leegte te vullen met zintuiglijk vermaak, afleiding, avontuurtjes en tijdverdrijf.

Toch zijn er mensen die vaag nog een besef van het wezenlijke van zichzelf als geest behouden als ze 's morgens weer op aarde wakker worden. Zij nemen een vaag besef van het wezenlijke van zichzelf - van dát wat lééft, de geest - vanuit de geestelijke wereld mee naar de aarde. Dat vage besef ervaren zij als een gevoel van heimwee, een verlangen naar de werkelijkheid, het wezenlijke, dat ze hier niet vinden. Want in deze stoffelijke wereld is er niets, wat de mens aan zijn geestzijn herinnert... de aarde is volstrekt geestloos, als dood. Deze mensen zijn zij die het lege vermaak juist vermijden en op zoek gaan naar de werkelijkheid door geestelijke onderwerpen te bestuderen om het bewustzijn van zichzelf te voeden en te versterken.
Die mens is daarmee op de goede weg, maar het is wel een eenzame weg, op die weg zijn niet veel medestanders vinden. Daardoor gaan zij op zoek naar geestverwanten, naar hen die net als zij beseffen dat dit niet alles is wat er is en gaan zij boeken lezen, geschreven door hen die net als zij tot het inzicht zijn gekomen, dat de stof het levenloze is en alleen de geest het levende. Dank zij de liefdevolle arbeid van hen die tot het bewustzijn van het wezenlijke van zichzelf zijn gekomen, zijn er op aarde veel getuigenissen te vinden van hen die die eenzame weg zijn gegaan en van de ervaringen die zij hebben mogen meemaken en in boeken hebben opgeschreven, zoals bijvoorbeeld Ezechiül.
Die studie is ook de bedoeling van de aarde als geestelijke leerschool. Gedreven door je vage besef van de werkelijkheid van de menselijke geest ga je op zoek, maar op die zoektocht moet je onderwerpen bestuderen, moet je keuzes maken en besluiten nemen, waarvoor je je geestelijke vermogens moet gebruiken. Daardoor neem je toe in het vermogen ze bewust en beheerst te gebruiken, en dat betekent geestelijke groei: het doel van dit stoffelijke bestaan.


Ezechiël 37:1-14 Een dal vol beenderen die tot leven komen

37 1 Ik werd opnieuw door de hand van de Heer gegrepen. Zijn geest voerde mij mee en hij zette mij neer in een dal vol beenderen. 2 Ik moest er aan alle kanten omheen lopen, en zo zag ik dat er verspreid over het dal heel veel beenderen lagen, die helemaal waren uitgedroogd. 3 De Heer vroeg mij:
"Mensenkind, kunnen deze beenderen weer tot leven komen?" Ik antwoordde: "Heer, mijn God, dat weet u alleen." 4 Toen zei hij: "Profeteer, en zeg tegen deze beenderen: 'Dorre beenderen, luister naar de woorden van de Heer! 5 Dit zegt God, de Heer: Beenderen, ik ga jullie adem geven zodat jullie tot leven komen. 6 Ik zal jullie pezen geven, vlees op jullie laten groeien en jullie met huid overtrekken. Ik zal jullie adem geven zodat jullie tot leven komen, en jullie zullen beseffen dat ik de Heer ben.'"
   
 
visioen van Ezechiël over het dal van beenderen
Nicolaes de Bruyn, 1606, gravure
bron: Rijksmuseum   
 
7 Ik profeteerde zoals mij was opgedragen. Zodra ik dat deed hoorde ik een geluid, er klonk een geruis van botten die naar elkaar toe bewogen en zich aaneen voegden. 8 Ik zag pezen zich aanhechten en vlees groeien, ik zag hoe er huid over de botten heen trok, maar ademen deden ze nog niet. 9 Toen zei hij tegen mij:
"Profeteer tegen de wind, profeteer, mensenkind, en zeg tegen de wind: 'Dit zegt God, de Heer: Kom uit de vier windstreken, wind, en blaas in deze doden, zodat ze weer gaan leven.'" 10 Ik profeteerde zoals hij mij gezegd had, en de lichamen werden met adem gevuld. Ze kwamen tot leven en gingen op hun voeten staan: een onafzienbare menigte.
11 En hij zei tegen mij: "Mensenkind, deze beenderen zijn het volk van Israël. Het zegt: 'Onze botten zijn verdord, onze hoop is vervlogen, onze levensdraad is afgesneden.' 12 Profeteer daarom en zeg tegen hen: 'Dit zegt God, de Heer: Mijn volk, ik zal jullie graven openen, ik laat jullie uit je graven komen en ik zal jullie naar het land van Israël terugbrengen. 13 Jullie zijn mijn volk, en jullie zullen beseffen dat ik de Heer ben als ik je graven open en jullie uit je graven laat komen. 14 Ik zal jullie mijn adem geven zodat jullie weer tot leven komen, ik zal jullie terugbrengen naar je land, en jullie zullen beseffen dat ik de Heer ben. Wat ik gezegd heb, zal ik doen - zo spreekt de Heer.'"


terug naar de vragenlijst

terug naar de advaita-filosofie


terug naar het weblog






^