de godservaring


Op twintigjarige leeftijd (zomer 1961 in Zweden) maak ik mijn godservaring mee, mijn kernervaring waar ik bij al mijn overwegingen van uitga.
Zoals gebruikelijk bid ik op een avond vóór het slapengaan het Onze Vader. Ik heb de eerste woorden nog niet in mijzelf gezegd of ik als geest word in vervoering gebracht, waardoor ik in de geestelijke wereld word opgenomen. Ik ben daar in de ongevormde oertoestand, een punt als het ware. Ik ben uitsluitend een 'aanwezigheid', de geest als de bewuste levenskracht met een duidelijk zelfbewustzijn; en ik ben me ook duidelijk bewust van wat er om me heen gebeurt.
Tijdens de godservaring worden de eigenschappen van de geest aan mij getoond. De ervaring begint namelijk met de geestestoestand van een diepe, weldadige rust. Deze rust doet zich aan mij voor als een geestestoestand, om mij heen, van een aangename, 'donkere koelte', die net als ik een 'aanwezigheid' is, een zelfstandigheid, die mij laat delen in de vreugde van haar rust.
Vanuit deze rusttoestand van donkere koelte begint later 'iets' te bewegen en er ontwikkelt zich vervolgens een beweeglijke toestand, die daarvóór a.h.w. in de rust opgelost was geweest. Deze beweging doet zich aan mij voor als een 'lichtende warmte'. Ook deze is een zelfstandige 'aanwezigheid' om mij heen, die mij laat delen in de vreugde van zijn beweging.

Daarna verenigt deze lichtende warmte zich weer met de donkere koelte, waar hij zich eerst uit had losgemaakt. Het licht van de lichtende warmte doordringt daarbij het donker en de warmte doordringt de koelte, die zich beide laten doordringen. Het gevolg van deze vereniging is een nieuwe geestestoestand, een 'tussentoestand' die een evenwicht is tussen beweging en rust, tussen licht en donker, en warmte en koelte. Deze toestand ervaar ik als een zacht, gouden licht en als een 'verkoelende warmte'(!).
Deze nieuwe tussentoestand doet zich 'naar buiten toe' voor als een lichtende warmte, maar dan als een die nu op zijn beurt de eigenschappen van de donkere koelte in zich heeft opgenomen. De oorspronkelijke geestestoestand was volledig omgekeerd in zijn tegendeel.
Deze nu álle eigenschappen in zich bevattende lichtende warmte is alomtegenwoordig, hij strekt zich voor mijn geestesoog uit in de oneindigheid; het is met andere woorden de algeest en ik kijk weer in de verre verten van de eeuwige oneindigheid, zoals ik vroeger meemaakte.

Als een gevolg van hun vereniging bevindt zich in de lichtende warmte op een bepaalde plaats een verdichting van licht en wel in de vorm van een bolvormige wolk, een brandpunt van licht; het is een vonk, die door verdichting uit de algeest is ontstaan en die daardoor van hetzelfde geestelijke licht is als de algeest. Daarna stroomt er geestelijke warmte uit de algeest naartoe, waardoor die wolk van licht tot leven komt. Die geestelijke warmte ervaar ik als een innige liefde, die met niets op aarde is te vergelijken.
Er is nu in de algeest een bolvormige wolk van hetzelfde geestelijke licht en dezelfde geestelijke warmte als de algeest gevormd. Die wolk of dit brandpunt is voortgekomen, 'geboren' uit de vereniging van de donkere koelte met de aanvankelijk daar eerst uit voortgekomen lichtende warmte.
In dit brandpunt van licht en warmte ervaar ik mijzelf als geest als de 'bewuste levenskracht'. Ik ben in een toestand van uiterst zelfbewustzijn, de meest 'wezenlijke' toestand, wat een bijzonder vreugdevolle ervaring is... ik ben daar volkomen mijzelf!
Liefdevol ben ik in Gods geest verdicht, dus is God liefdevol in mij.
Liefdevol heeft Gods geest een denkbeeld van zichzelf - Gods zelfbeeld - in zichzelf tot leven gebracht.
Ik ben daardoor in aanleg Gods jonge god, zoals Jezus godenzoon/dochter.
Laat ik daarom God liefhebben boven al en mijn naaste - zoals ik uit God geboren - alsof het mijzelf betrof.

De rust en haar donkere koelte is zoals gezegd doordringbaar en de beweging en zijn lichtende warmte doordringend. Doordringbaarheid is de vrouwelijke eigenschap van de algeest en doordringing de mannelijke eigenschap. Deze beide eigenschappen zijn door de vereniging van de donkere koelte en de aanvánkelijke lichtende warmte ook aanwezig in de eruit voortgekomen nieuwe 'tussentoestand' van lichtende warmte. Daardoor doordringen de algeest en ik als het brandpunt elkaar wederkerig: de algeest is in mij als de bolvormige wolk en ik als de bolvormige wolk ben in de algeest.
Dat de rust en haar donkere koelte vrouwelijk is en de beweging en zijn lichtende warmte mannelijk, is mij vele jaren later tijdens een tweede godservaring, maar dan in de gevormde toestand in de vorm van de geestgedaante, pas duidelijk geworden.

Met de doordringbare, vormbare en de doordringende, zelfvormende eigenschappen van het licht en de warmte hangen de geestelijke vermogens samen: waarnemen is vormbaar licht, denken zelfvormend licht, voelen vormbare warmte en willen zelfvormende warmte. Wie de aandacht naar binnen keert en zich bewust is van de innerlijke werkzaamheid van deze vermogens, is zich onmiddellijk bewust van bestaan van zichzelf als de werkzame, menselijke geest.

Uit de rede van Jezus tot zijn leerlingen tijdens het Laatste Avondmaal:
Ik (Jezus, Gods heilige geest) ben in de Vader (de algeest) en de Vader is in mij. (Joh. 14:11)
Vader, laat hen één zijn zoals wij, de Vader in mij, ik in de Vader en zij in ons. (Joh. 17:21)
Opdat zij één zijn zoals wij één zijn. (Joh. 17:22)


terug naar de woordenlijst G

terug naar het weblog







^