goed


Het goede is de eigenschap van het gedrag dat voortkomt uit een geest, in wie de geestelijke vermogens zijn uitgegroeid tot een eenheid van elkaar aanvullende en evenwichtig met elkaar samenhangende tegendelen.
Als de menselijke geest zichzelf als werk ter hand heeft genomen en een bewust en beheerst gebruik heeft leren maken van de eigen geestelijke vermogens, dan zijn de vermogens een eenheid geworden. In deze eenheid vullen de vermogens elkaar aan en worden zij op een evenwichtige wijze door de geest gebruikt. Naar binnen toe door de ingekeerde instelling worden zij gekenmerkt door het geweten; naar buiten door de uitgekeerde instelling worden zij gekenmerkt door de deugden. Het gedrag dat vanuit deze kern door de persoonlijkheid naar buiten komt, is het gedrag van een goed mens.
Door het geweten wordt een goed mens gekenmerkt door zelfbeschouwing, redelijke en zedelijke zelfbeoordeling, en zelfbeheersing; terwijl de ingekeerde instelling wordt gekenmerkt door zelfbezonnenheid.
Door de deugden wordt een goed mens gekenmerkt door aandacht, begrip, liefde en geduld; terwijl de uitgekeerde instelling wordt gekenmerkt door gemeenschapszin.
De uiterste goedheid is het kenmerk van de goddelijke geest. Alle geesten zijn op weg hiernaar toe. Het is het doel van hun levensweg en het doel van Gods schepping.

Het goede komt voort uit de orde van het evenwicht tussen de ontwikkelde vermogens; het kwade komt voort uit de wanorde door de onontwikkeldheid en onevenwichtigheid van de vermogens, en daarmee samenhangende zelfzuchtigheid. Doordat de menselijke geest op aarde door de verbondenheid met het stoffelijke lichaam ernstig wordt geremd, behoort een terugval in vorige ontwikkelingstoestanden hier tot de mogelijkheden. Hoe verder de geestelijke ontwikkeling echter is voortgeschreden, hoe kleiner de kans daarop zal zijn en hoe meer het goede in de mens overweegt.


terug naar de woordenlijst G






^