muziek


Muziek maken en zingen hangen samen met: gemoedsbeweging; musiceren en zingen zijn een weergave in klanken van de gemoedsbewegingen, die leven binnen de menselijke geest.

De menselijke geest is zoals eerder beschreven een bolvormige wolk van geestelijk licht en geestelijke warmte, een bolvormige krachtruimte die in zichzelf werkzaam kan zijn door middel van de vier geestelijke vermogens. Door die vermogens is de geest in staat de dingen om zich heen waar te nemen en zich er zo bewust van te worden, vervolgens de betekenis die zij voor de geest hebben in zichzelf te overdenken en te doorvoelen, en er ten slotte al dan niet iets mee te willen doen.
Hoewel alle vier de vermogens gelijkwaardig en onmisbaar zijn voor het innerlijke evenwicht, zijn toch het voelen en willen wezenlijker vermogens doordat zij samenhangen met de geest als levenskracht en daardoor met de geestelijke warmte; pas als zij voldoende in beweging zijn gekomen en de geestelijke warmte is toegenomen, begint ook het geestelijke licht zo toe te nemen, dat het denken duidelijke denkbeelden kan vormen waar de geest zich bewust van kan zijn en zo in de toestand komt een bewust werkzame levenskracht te zijn.
Vergeleken met het denken dat zich afspeelt in het licht van de geest, bevindt het voelen zich meer in de kern, in de warmte in het hart van de geest, waardoor een muziekstuk de mens gevoelsmatig persoonlijker kan aangrijpen dan een begripsmatige, wijsgerige verhandeling dat doet. Die kan zeer verhelderend zijn en de mens aanspreken, maar alleen muziek kan de mens in het hart ontroeren en daardoor in de kern raken. *)

Voor het geestesoog doet de werkzaamheid van de geest als kracht zich voor als een in zichzelf stromende, levendige beweeglijkheid, aanwezig binnen die bolvormige ruimte. Zij is te vergelijken met een lichtende wolk of nevel, die bestaat uit een dichte massa van rustig inwendig vloeiende en rondwervelende, levendig tintelende vonkjes, waarmee inwendige beelden kunnen worden gevormd.
De geest is niet alleen de 'vormkrácht', maar tegelijkertijd zelf ook het 'vórmbare', als dat, wat wordt gevormd, waardoor de geest een zichzelf vormende vormkracht is. De geest is te vergelijken met een beeldhouwer, die door zijn eigen vormbaarheid in staat is zichzelf om te vormen tot de zelf gewenste vorm (enigszins te vergelijken met een 'lavalamp' of een zich voortdurend omvormend wolkje aan de hemel).

De geest als bol van beweeglijke levenskracht wordt door een warmtetrilling gekenmerkt. Deze warmtetrilling is niet alleen oorzaak van het innerlijke licht en de lichtbeelden daarin, maar ook van de mogelijkheid in zichzelf geluidstrillingen, klanken voort te brengen. Dit ijle, innerlijke geluid is met het geestesoor in de geest zelf rechtstreeks waarneembaar, hoorbaar in de vorm van de eigen zachte, geestelijke 'stem', die het denken en lezen in stilte begeleidt; een stem die gedurende het hele bestaan zuiver en helder klinkt, en die kan spreken en zwijgen in overeenstemming met beweging en rust.

De trillingen van de geestelijke stem worden zowel door de warmte alsook door het licht gedragen. Door de warmtetoestanden waarmee gevoelens samenhangen, kan de geest een gevoelsklank, een 'toonkleur' aan de stem geven, die in de stembuiging en de toon van de stem hoorbaar wordt; terwijl lichtbeelden als denkbeelden daarentegen een 'teken' zijn en daardoor een 'betekenis' aan het geestelijke geluid geven in de vorm van woorden. Dit geluid is in alle geestelijke werelden hoorbaar met het geestesoor (in de lichte gebieden als welluidende muziek, in de duistere gebieden als gekrijs).
Dit innerlijke 'geluid' kan zich in de vorm van woorden voordoen, als de geest op aarde een taal heeft geleerd. Zonder taal zijn er in de geest alleen lichtbeelden (denkbeelden) en gemoedstoestanden (warmtetoestanden), en daarmee samenhangende betekenisvolle gebaren en klanken; maar als een taal is geleerd, zijn de woorden een weergave van de betekenis van die lichtbeelden en van de aard van de gemoedstoestanden, in een hoorbare vorm. Hoe meer de geest als levenskracht in beweging is, hoe meer warmte en licht er in de geest zelf is en hoe meer er ook van die eigen werkzaamheid door woorden tot klinken kan worden gebracht en in geschreven vorm tot uiting kan komen.

Door de kracht van het denken is de geest in staat zelf richting te geven aan de beweging van lichtbeelden in zichzelf. Daardoor kan de geest in zichzelf een samenhangende reeks van beelden vormen, die door omvorming uit elkaar voortkomen. Deze stroom van lichtbeelden zijn de denkbeelden die gezamenlijk deze zin vormen, als die beeldenstroom (zoals op dit ogenblik) met woorden uit mijn woordenschat door mij wordt verwoord.
Zolang het geestesoog niet is geopend, kan de geest alleen met deze betekenisvolle woorden denken; er is dan alleen sprake van woorddenken. Voor de geest in die toestand zijn de eigen gedachten in de vorm van lichtbeelden of vaag of zij worden in het geheel niet gezien; er 'klinkt' dan alleen een innerlijke stem. Eenzelfde overweging geldt voor gemoedstoestanden. De geest benoemt een bepaalde gemoedstoestand met een woord en kent dat woord, maar is zich meestal nauwelijks bewust van de aard van krachtige gemoedsbewegingen, van de roerige warmtestromingen waarmee die gemoedstoestanden in zichzelf gepaard kunnen gaan.

Het geestesoor is al wel bij alle menselijke geesten geopend - iedereen hoort altijd de eigen innerlijke stem, zij het beperkt tot de eigen binnenwereld - maar het geestesoog is nog niet bij iedereen geopend. De noodzaak van de toestand dat het geestesoog voorlopig voor de geestelijke wereld is gesloten, is dat de mens hier in de leerschool voor geestelijke zelfstandigheid in een toestand moet verkeren, dat die hier schijnbaar aan zichzelf is overgelaten, zodat hij of zij is gedwongen in vrijheid zélf beslissingen te nemen. Daarvoor moet gebruik worden gemaakt van de geestelijke vermogens, waardoor de geest ze uit zichzelf bewust en beheerst leert gebruiken, zonder zich van dit gebeuren duidelijk bewust te zijn.

De glijdende schaal
De mate van geestelijke werkzaamheid met de vermogens wordt gekenmerkt door een glijdende schaal, die loopt van rust tot levendige beweeglijkheid, mogelijk uitlopend op heftige bewogenheid; dit hangt samen met de omschrijving van kracht als het vermogen zichzelf tot rúst te brengen én in bewéging te zetten. In overeenstemming daarmee kent ook de warmte van het gemoed de glijdende schaal van gemoedstoestanden. Een oneindig aantal schakeringen van gemoedstoestanden is daardoor ervaarbaar.
In samenhang met het verschijnsel van de glijdende schaal van gemoedstoestanden, kent het geestelijke licht kleuren. Kleur is een zuiver geestelijk kenmerk en treedt alleen binnen de geest als die bolvormige wolk van licht en warmte op. Ook kleuren kennen eenzelfde glijdende schaal met een oneindig aantal tinten er tussen. Door hun samenhang met gemoedstoestanden kunnen kleuren met een bepaald gevoel worden verbonden.

De innerlijke stem waarmee de stroom van lichtbeelden die een zin vormen tot klinken kan worden gebracht, kent, in overeenstemming met gemoedstoestanden en kleuren, het verschijnsel van de toonhoogte. Ook het geestelijke geluid heeft een glijdende schaal tussen lage en hoge tonen; en het verloop van de toonhoogte in de stem heet de stembuiging. Evenals kleuren hangen ook tonen samen met de gemoedstoestand van de menselijke geest. Het horen van tonen is net als bij het zien van kleuren een zuiver innerlijk, geestelijk verschijnsel, dat alleen binnen de geest als zodanig ervaarbaar is; in de buitenwereld doen zich alleen bepaalde luchttrillingen (zij worden binnen de geest geluid) en elektromagnetische trillingen voor (zij worden binnen de geest kleuren).
Wat er binnen de geest gebeurt, wordt bestudeerd door de geesteswetenschappen; wat er buiten de geest in de hersenen en in de buitenwereld gebeurt, wordt door de natuurwetenschappen bestudeerd.

De zangstem
Niet alleen komt de aard van de gemoedstoestand of de 'stemming' in de klank, de klankkleur of de toon van de stem tot uiting, maar ook is de geest door de stembuiging in staat de toonhoogte van de innerlijke stem te kiezen. Daarbij doet het verschijnsel zich voor dat de toonhoogte weliswaar de genoemde glijdende schaal kent, maar dat slechts een beperkt aantal toonhoogtes een evenwichtig samengesteld, samenhangend en welluidend geheel kunnen vormen. Deze toonhoogtes hebben een bepaalde (getalsmatige) verhouding tot elkaar, die tot uitdrukking komt in de reeks van zeven tonen (of twaalf halve tonen), die de klankladder of toonladder wordt genoemd (en die door Pythagoras, uitsluitend afgaande op zijn eigen gehoor, is ontdekt). Bij kleuren doet zich een overeenkomend verschijnsel voor in de vorm van de zeven kleuren van de regenboog.
Deze tonen en kleuren hangen op de volgende wijze met de geestelijke vermogens en de zeven chakra's, draaikolken in de geestgedaante, voor.


Afhankelijk van de toon waarmee een toonladder begint, bestaan er meerdere toonladders die elk een toonsoort aangeven. Iedere toonsoort heeft een eigen karakter, een eigen stemming, die weer met een bepaalde gemoedstoestand overeenkomt. Samenhangend met de eigenschappen van de stembanden en de vorm van de keelholte, of met een bepaald muziekinstrument, heeft iedere toon ook meerdere 'boventonen', waarvan het aantal en de verhouding tot elkaar de 'klankkleur' of de gevoelswaarde van het voortgebrachte geluid bepalen.
De menselijke geest als scheppende vormkracht is in staat in zichzelf meerdere tonen achter elkaar te zetten, de toonlengtes en rusten ertussen te wisselen en aan de reeks tonen een bepaald ritme te geven op een zodanige wijze, dat een samengestelde, samenhangende klankvorm of klankbeeld ontstaat: een melodie (van Grieks 'melooidos': lied, gezang) (zoals dat ook met woorden bij het vormen van een zin gebeurt).
Als al deze kenmerken met elkaar overeenstemmen, ontstaat een spel van klanken dat muziek en voor de menselijke stem een gezang wordt genoemd; terwijl de mate van overeenstemming van al die kenmerken en het verloop van de melodie, de schoonheid van het muziekstuk bepaalt.
Muziek is een rechtstreekse uiting van de werkzaamheid van de geestelijke vermogens.

In muziek kan de geest de voortdurende wisselingen die in de innerlijke gemoedstoestand kunnen voorkomen, tot uitdrukking, tot klinken brengen. Het aantal mogelijkheden om de kenmerken van een melodie aan te passen, is zo groot, dat het aantal melodieën oneindig is, waardoor ook het oneindige aantal gemoedstoestanden, lopend van majeur tot mineur, van opgewekt tot somber, tot uitdrukking kan worden gebracht. Als er weinig stembuiging is - waardoor de stem vlak klinkt, toonloos is - dan is de klank van de stem somber, in mineur; hoe meer stembuigingen er zijn, hoe vrolijker (majeur) de klank van de stem.

Muziek ontstáát niet alleen binnen de geest door de geestelijke werkzaamheid met de geestelijke vermogens, maar muziek wordt ook alleen binnen de geest gehóórd. De bewustwording van muziek en het genieten ervan door het meebeleven in het gemoed, vindt plaats binnen de geest als bolvormige wolk; luchttrillingen in de kamer komen niet daar tot klinken, maar zij wekken in het gehoor zenuwprikkels op, die vanaf de hersencellen in de gehoorsvelden de ziel in beweging brengen en laten meetrillen (resonantie), en pas die zielsberoering wordt door de geest waargenomen, in zich opgenomen en pas dáár als muziek ervaren. Muziek klinkt alleen binnen de geest als muziek, het is uitsluitend een innerlijke beleving in de geest (zie hiervoor '6 De wisselwerking tussen de geest en zijn hersenen' in het Menu).

*) Een ander wezenlijk verschil tussen denken en voelen is het doel van hun werkzaamheid. De geest kan met beide vermogens een ontledende (verstand) en een verbindende werkzaamheid (rede) ontplooien; maar de verbindende werking met het denken betreft voornamelijk het verbinden of vergelijken van dingen, zaken of begrippen met elkaar; terwijl de geest middels het voelen een persoonlijke band vormt met een andere geest en zo twee mensen, twee geesten met elkaar verbindt... en zich zo uiteindelijk in liefde ook met God verbindt.

Bij één van de grootste componisten aller tijden, Johan Sebastiaan Bach, was de verstrengeling van geest en muziek volledig. Bij zijn overgang naar het hiernamaals zei hij: "Nu ga ik naar de plaats, waar mijn muziek vandaan komt!" en bij één van zijn mooiste cantate's (gezang met begeleiding), "Alles mit Gott" is die verstrengeling volledig!
De beweeglijkheid van de muzikanten tijdens het spelen ontstaat volkomen onwillekeurig en geeft de innerlijke, geestelijke gemoedsbewegingen weer, die geheel uit zichzelf in hun spel tot uiting komen.

Bachs cantate "Alles mit Gott und nichts ohn' ihn", BWV 1127,
uitgevoerd door de Ned. Bachvereniging o.l.v. Hans-Christoph Rademann.
Opgenomen voor het project All of Bach op 10 maart 2023 in de Grote Kerk te Veere:
'Alles mit Gott und nichts ohn' ihn'

En ook deze wil ik jullie graag laten horen: "Du Hirte Israel, höre!", BWV 104,
uitgevoerd door de Ned. Bachvereniging o.l.v. Jos van Veldhoven.
Opgenomen voor het project All of Bach op 1 okt 2020 in de Waalse Kerk te Amsterdam:
'Du Hirte Israel, höre!'


terug naar de woordenlijst M

terug naar het weblog







^