onbewustheid


Onbewustheid is een geestestoestand van onwetendheid, terwijl bewustheid een geestestoestand van 'wetend zijn' is (zie hiervoor 'het zich bewust zijn' in de Woordenlijst).
Door een onderwerp waar te nemen, komt de geest namelijk in een toestand te verkeren 'zich bewust te zijn' van dat onderwerp; het is een geestestoestand van 'wetendheid', van 'wetend zijn'. De geest heeft er dan 'weet van gekregen' of heeft er 'kennis van genomen'; maar daardoor is het de géést, die de 'wetende' of de 'kenner' van dat onderwerp is geworden.
In wezen is de geest in de hele schepping de enige zelfstandigheid die 'zich van iets bewust kan worden' door iets waar te nemen. Door iets waar te nemen, wordt de geest de 'zich ervan bewuste' geest of de 'ervan wetende' geest. Maar, daardoor is de geest ook de enige die in de tegenóvergestelde toestand kan verkeren, namelijk als degene, die 'zich niet van iets bewust is' doordat de geest iets niet kan of wil waarnemen. In dat geval is de géést de 'onwetende' of de 'onbewuste', of de 'zich niet van iets bewuste' geest en de géést verkeert daardoor in de geestestoestand van onbewustheid.

De zich van iets bewuste of onbewuste geest
Met ander woorden: alleen de geest kan een 'bewuste geest' oftewel een 'wetende geest' zijn door iets waar te nemen en alleen de geest kan een 'onbewuste geest' oftewel een 'onwetende geest' zijn als iets niet waarneembaar is. 'Zich van iets bewust zijn' of 'onbewust zijn' zijn uitsluitend eigenschappen van de menselijke geest.
Dat betekent dat wat met de algemene aanduiding 'het onbewuste' wordt genoemd, zich uitsluitend als geestestoestand in de 'zich niet van iets bewuste' of 'onwetende' geest kan bestaan.

In sommige levensbeschouwingen wordt gesproken over een 'bewuste inhoud' of over een 'onbewuste inhoud' van het geheugen (zie aldaar). Dit is een onmogelijkheid, daar niet een inhoud, maar alleen de geest over een waarnemingsvermogen beschikt om zich daarmee van iets bewust te worden; een inhoud kan zelf niet waarnemen en daardoor ook niet een 'bewuste inhoud' oftewel een 'wetende inhoud' worden.
Dat dit verschijnsel toch bestaat, wordt veroorzaakt door de toestand van onbewuste vereenzelviging (zie aldaar). In die toestand draagt de geest een eigenschap van zichzelf (de eigenschap 'zich bewust te kunnen zijn') over op iets anders buiten zich, in dit geval een inhoud van het geheugen, dat zich in de uitstraling (de aura) van de geest bevindt. De geestelijke eigenschap 'zich bewust kunnen zijn' wordt overgedragen op die inhoud, die daardoor een 'bewuste inhoud' wordt genoemd.
Bedoeld wordt echter te zeggen: een 'bekende' inhoud, namelijk, een geheugeninhoud die de geest bekend is, waar de géést zich bewust van is of een 'onbekende' inhoud, namelijk een geheugeninhoud die de geest onbekend is of waarvan de geest zich niet bewust is of onbewust is.

Het 'onbewuste'
Ook wordt wel de hele groep van inhouden in het geheugen, waarvan de geest zich niet bewust is, door overdracht van zichzelf het 'onbewuste' genoemd, terwijl in feite wordt bedoeld: het 'onbekende' als dat geheel van inhouden, dat zich weliswaar in het geheugen bevindt, maar dat de geest niet kent doordat zij zijn vergeten of verdrongen en daardoor voor de geest onbereikbaar zijn geworden. Het 'onbewuste' wordt dan beschreven alsof het een aanwijsbare 'laag' zou zijn, waar inhouden in kunnen verzinken, maar ook weer uit tevoorschijn kunnen komen door - met behulp van begeleiders - de aandacht erop te richten.
Ook wordt wel gesteld dat uit die laag een inhoud schijnbaar uit zichzelf zou kunnen oprijzen en zich 'aan het bewustzijn zou kunnen opdringen'.
Nog weer een stap verder wordt gegaan door te spreken over het 'onderbewuste'. Nu is al datgene, waarvan de geest zich niet bewust is, onbekend voor de geest. De eigenschap van 'onbekendheid' is juist, dat de geest er door die onwetendheid niets over kan zeggen en daardoor ook niet kan zeggen waar het zich bevindt en ook niet dat het zich ergens 'onder' zou bevinden. Datzelfde geldt voor de mening dat er een 'bovenbewuste' zou bestaan. Dat er dan evengoed een voor- en achterbewuste en een links- en rechtsbewuste zou moeten bestaan, laat de ongerijmdheid van deze spreekwijze zien.
In het geval van de woorden 'onderbewuste' en 'bovenbewuste' is er geen sprake van onbewuste vereenzelviging door de geest door overdracht, maar alleen van denkbeeldigheid.

De enige in heel de schepping die zich van iets bewust kan zijn of die zich ergens onbewust van is, is de menselijke geest door de wetende of niet wetende geestesgesteldheid waarin de geest verkeert, doordat die al dan niet iets heeft waargenomen.

Eerst bedacht Freud achter zijn schrijftafel de term het 'onbewuste' dat in de mens aanwezig zou zijn en daarna nog het 'onderbewuste'. Hij bedacht dit laatste om de werkelijkheid van de geestelijke wereld en van onze geestelijke begeleiders, onze broeders en zusters die ons van daaruit begeleiden op ons pad door dit tijdelijke bestaan, niet te hoeven benoemen. Freud en Jung leefden in de tijd van het opkomende materialisme en dat laatste zou niet wetenschappelijk genoeg klinken.
Dat heeft tot gevolg gehad dat onze geestelijke begeleiders worden benoemd met de uitdrukking: 'het onderbewuste'(!) Terwijl zij in werkelijkheid heel wat bewuster zijn dan wij hier in dit ondermaanse en heel wat meer over ons en de bedoeling van ons bestaan weten!
(Freud heeft ook overwogen om de term 'das Vorbewußtes' in te voeren, maar heeft dat voor zover ik weet niet verder uitgewerkt.)

De ervaarbare werkelijkheid is, dat er om de geest heen een binnenwereld en een buitenwereld bestaat. In beide werelden kunnen zich zaken bevinden waarvan de geest 'zich bewust is' door ze waar te nemen, waardoor die zaken de geest 'bekend' zijn; en waarin zich ook zaken bevinden waarvan de geest zich niet bewust is doordat ze niet zijn waar te nemen, waardoor die zaken 'onbekend' zijn voor de geest.
Als de geest zich bij het ontwaken vanuit de geestelijke wereld met zijn stoffelijke levensvorm op aarde verbindt, dan verbindt die zich met het tegendeel van zichzelf, waardoor de geest hier zichzelf niet kan zijn. Daardoor stroomt door overdracht alle aandacht en toewijding uit de geest weg en hecht zich aan deze wereld, de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging (zie aldaar), waardoor de geest in dit bestaan als een schijnbare leegte achterblijft. Door die overdracht worden eigenschappen van zichzelf op deze wereld overgedragen (de verpersoonlijking of antropomorfisering van bepaalde verschijnselen). De geestestoestand 'onbewustheid' wordt daarbij overgedragen op datgene, wat hier 'onbekend' is en het 'onbekende' wordt dan benoemd met het woord 'onbewuste'; en de geest is zich door de vereenzelvinging van deze verwisseling niet bewust.

Met het woord 'onbewuste' wordt het geheugen (zie aldaar) bedoeld, als het geheel van inhouden waarvan de geest zich pas weer bewust wordt door ze daar innerlijk waar te willen nemen.
Met de aanduiding het 'collectieve onbewuste' wordt de geestelijke wereld bedoeld, waarvan de geest zich niet bewust kan zijn zolang de toestand van helderziendheid niet is bereikt. Met het 'bovenbewuste' wordt die geestestoestand bedoeld waarin de geest is komen te verkeren na een bewust en beheerst gebruik van de vermogens te hebben leren maken, waardoor de geest zich heeft omgevormd van een geestestoestand van onbewustheid en onbeheerstheid naar een toestand van bewustheid en beheerstheid, die uiteindelijk uitloopt op zelfbewustzijn en albewustzijn, door bewuste ervaringen met de werkelijkheid van de geestelijke wereld.

Bij de woorden 'onbewuste' en 'onderbewuste' doet zich hetzelfde feit voor als bij het gebruik van 'het ik', 'het ego' en 'het zelf' (zie aldaar). Door een eigenschap van zichzélf op een denkbeeld 'ego' over te dragen, gaat de geest op een afstándelijke, schijnwetenschappelijke wijze over zichzelf spreken als over 'het ego' enz. en wekt daardoor de indruk dat het om iets ervaarbaars zou gaan; het is echter iets denkbeeldigs. Maar daardoor wordt de weg naar binnen, waar de geest zich onmiddellijk bewust zou kunnen worden van zichzelf door zichzelf als de met de vermogens werkzame zelfstandigheid te ervaren, versperd.
Het persoonlijke voornaamwoord 'ik' wordt door de persoon, de geest gebruikt om er zichzélf mee aan te duiden en dat is de enig juiste betekenis van het woord en de enig juiste wijze waarop het kan worden gebruikt. Een 'het ik' en een 'het zelf' is een denkbeeldige, kunstmatige spreekwijze die geen banden heeft met de innerlijke werkelijkheid van de menselijke geest.


terug naar de woordenlijst O






^