Het antropisch principe maakt op wetenschappelijke gronden duidelijk, dat het heelal een bedoeling heeft, namelijk dat de mens er gebruik van zou maken; want door de evolutie ervan kon in het heelal en op de aarde het menselijke lichaam ontstaan.
Het zenuwstelsel ervan heeft door de piramidekruising een zodanige vorm gekregen, dat de menselijke geest zich ermee kan verbinden om in dat lichaam een bestaan op die aarde mee te maken.
De schepper schiep eerst het heelal met daarin de aarde, met de bedoeling dat de mens daar zou kunnen leven.

Het zenuwstelsel is ervoor bestemd een werktuig voor de geest te zijn


In de hersenen en het ruggemerg doet zich een bijzonder verschijnsel voor in de vorm van de kruising van zenuwbanen, waardoor de rechterzijde van de hersenen met de linkerzijde van het lichaam is verbonden, en omgekeerd. Deze evolutionaire, fysiologische verworvenheid heeft geen fysiologische noodzaak, maar heeft als doel het de menselijke geest mogelijk te maken zich met de prefrontale lobben van de hersenen te verbinden en van daaruit de hersenen en het willekeurige gedeelte van het lichaam te beheersen.

Inhoud

1. De kruising van zenuwbanen
    De piramidekruising
    De homunculus
    De kruising van oog- en gehoorszenuwen
2. Piramidekruising en evolutie
    Een evolutionair voordeel?
    Geest en stof
    De stof: fermionen en bosonen
    De prefrontale lobben
3. Wisselwerking tussen geest en hersenen
    Gewaarworden en waarnemen
    De ziel als schouwtoneel
    Spreken en handelen
4. Zenuwstelsel en geestelijke vermogens
    De zenuwcel en de vermogens
    De hersenschors en de vermogens
5. Samenvatting
6. Literatuur

1. De kruising van zenuwbanen 1) 2)

De piramidekruising
Het centrale zenuwstelsel (CZS) dat het ruggemerg en de hersenen omvat, bezit een bijzondere eigenschap, die de 'kruisgewijze verdeling van zenuwbanen' of de 'piramidekruising' wordt genoemd, in het Latijn de decussatio pyramidum.
Deze kruising houdt in, dat de zintuiglijke (sensorische) zenuwbanen vanuit de zintuigen van het lichaam naar de hersenen en de bewegings (motorische) zenuwbanen, vanuit de hersenen naar de spieren, niet eenzijdig langs de linkerkant van het lichaam naar de linkerhelft van de hersenen lopen en vandaaruit weer langs de linkerkant naar de linker spieren terug (en datzelfde voor de rechterhelft van het lichaam), maar dat de opstijgende zintuigbanen en de neerdalende bewegingsbanen op bepaalde plaatsen in het centrale zenuwstelsel kruisen met de banen van de andere kant van het lichaam.

Deze piramidekruising heeft tot gevolg:
- dat de zintuigzenuwbanen van de linkerhelft van het lichaam eindigen in de schors van de rechterhelft van de hersenen en
- dat de bewegingszenuwbanen vanuit de rechterhelft van de hersenschors de spieren in de linkerhelft van het lichaam aansturen; en omgekeerd;
- voor de zintuigen geldt het voor: de tastzintuigen, het gezicht en het gehoor,
- en voor de spieren voor alle willekeurige (skelet)spieren van het lichaam.

Deze kruising van zenuwbanen vindt voor het grootste deel plaats ter hoogte van het verlengde merg (medulla oblongata) aan het begin van de hersenstam, maar vindt gedeeltelijk ook plaats in andere delen van het ruggemerg.

De homunculus (het mensje, zie afbeelding)
De naar de hersenschors opstijgende zintuigzenuwbanen komen daar aan in het schorsgebied achter de centrale groef, die de hersenen in een voorste en achterste helft verdeelt. Daar waaieren de zenuwen in de breedte uit in een band dwars over de schors; zij groeperen zich daar op een zodanige wijze, dat er min of meer in de schors (in het platte vlak) de 'afbeelding' van een mensje ontstaat, de zogenaamde 'homunculus'. Dit gebeurt aan de linkerkant als weergave van de tastzintuigen aan de rechterkant van het lichaam en aan de andere, rechterkant gebeurt het tegenovergestelde.
Aan de voorkant van de genoemde groef bevindt zich zo'n zelfde homunculus, maar dan als het begin van de motorische bewegingsbanen, die van dat schorsgedeelte naar beneden naar de spieren van de andere kant van het lichaam lopen. De hersencellen in de schors aldaar hebben de vorm van een piramide, vandaar dat zij de piramidecellen heten en hun zenuwbanen de piramidebaan. Daar waar de banen van links en rechts elkaar kruisen in het verlengde merg, bevindt zich de zogenoemde piramidekruising, omdat die kruising de vorm van een piramide heeft.

De kruising van oog- en gehoorszenuwen
Bij de oog- en gehoorszenuwen vindt ook een kruising plaats, maar op een iets andere wijze.
Op de achterwand van beide oogbollen bevindt zich een enkele laag zenuwcellen die de retina heet. Deze lichtgevoelig cellen behoren in feite tot hersenweefsel, dat zich in de oogbollen heeft uitgestulpt en uitgespreid tot een ééncellig laagje hersencellen. In het midden van het oog heeft iedere retinacel een eigen zenuw en al deze zenuwen komen bij elkaar op de plaats van de 'blinde vlek' in de retina, vanwaar de oogzenuw vertrekt in de richting van de gezichtsvelden in het achterste gedeelte van de schors. De celverdeling aldaar komt overeen met de celverdeling in de retina.

Ook de beide oogzenuwen kruisen elkaar en wel in een punt in de hersenen dat het 'chiasma opticum' heet (Grieks 'chiasmos': kruisstelling, van de letter X (chi) en 'optos': zien). De verdeling van de oogzenuwen is zodanig, dat lichtprikkels die voor beide ogen uit het rechter gezichtsveld komen, voor een groot deel naar het linker gedeelte van de hersenschors worden geleid (zie afbeelding) en die uit het linker gezichtsveld naar de rechter hersenschors.
Door de brekende werking van de lens worden beelden van buiten zowel horizontaal als vertikaal omgekeerd. De hersenen zetten aan beide zijden die vertikaal omgekeerde beelden uit het oog weer rechtop, maar de horizontale links-rechts omkering blijft wél gehandhaafd.

De gehoorszenuwen uit de beide oren worden eveneens zodanig over de gehoorsvelden in de hersenschors verdeeld, dat 80% uit het linker oor naar het rechter gehoorsveld gaat en omgekeerd. Door deze verdeling van het gehoor hoort de mens in stereo.
De zenuwen van de geur- en smaakzintuigen hebben in de hersenen geen links-rechtskruising.

terug naar de Inhoud

2. Piramidekruising en evolutie

Ook in het dierenrijk bestaan deze verschijnselen. Bij dieren hangt het voorkomen en de mate van piramidekruising samen met de bijzondere vaardigheden en bewegingsmogelijkheden van het dier. Het voorkomen van de piramidekruising neemt over het algemeen toe, naarmate de evolutie in het dierenrijk is voortgeschreden. Bij de primaten en de mens komt deze kruising in uitgebreide vorm het meest voor. Bij de mens begint de aanleg ervan in het embryo in de eerste weken bij de aanleg van het zenuwstelsel; dit gebeurt vanuit de primaire neuraalbuis en wordt door bepaalde genen in het DNA aangestuurd.
Klik hier voor een overzicht van de ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel op een geologische tijdschaal.

Een evolutionair voordeel?
In eenvoudige levensvormen komt de piramidekruising niet of nauwelijks voor. Het verschijnsel is blijkbaar geen voorwaarde voor de levensvatbaarheid van een levensvorm; met andere woorden, er is leven mogelijk zónder piramidekruising. Dan rijst de vraag
- waarom het juist in hogere levensvormen wel aanwezig is
- en waardoor dit verschijnsel toeneemt, hoe hoger die levensvorm op de evolutionaire ladder staat.

Dat het voor de mens een wezenlijk onderdeel van het bestaan is, blijkt uit het feit dat de piramidekruising al vroeg in de ontwikkeling van het embryo wordt aangelegd en dat hiervoor genen in het DNA aanwezig zijn. Maar het 'evolutionaire voordeel' dat hiermee zou moeten samenhangen, gezien de evolutie ervan door het hele dierenrijk heen, is nog niet verklaard. Want waarom zou door het organisme aan zo'n ingewikkeld gebeuren moeten worden gewerkt, als het ook zonder kan?! Vanuit de biologische evolutie van het organisme gezien, lijkt het een nutteloze energieverspilling te zijn.

Het antwoord is de wijze waarop de menselijke geest van zijn hersenen als het stuurorgaan van het lichaam, gebruik maakt; het lichaam, dat tijdelijk als zijn voertuig voor deze stoffelijke wereld hier aanwezig is en dat de geest vanuit zijn eigen, geestelijke wereld, bestuurt.
Geest en stof lijken geheel verschillend te zijn, maar toch is dat slechts schijnbaar zo; tussen geest en stof is een wisselwerking mogelijk, daar beide uit dezelfde bron afkomstig zijn: zij komen beide door verdichting voort uit het geestelijke licht en de geestelijke warmte van de goddelijke algeest.

Geest en stof 3)
Aan mij werd getoond, dat de menselijke geest een verdichting is uit en in de goddelijke algeest, die zich aan mij voordeed als een oneindige zee van geestelijk licht en geestelijke warmte. Genoemde verdichting begon met een verdichting van het geestelijke licht uit en in de algeest tot een bolvormige lichtvorm, als een wolkje van licht. Daarna volgde eenzelfde verdichting van de geestelijke warmte, een verdichting die plaatsvond in de wolk van licht, waarna beide zich met elkaar vermengden en verenigden op een wijze, zoals dat ook in de algeest zelf het geval is. Die vermenging en vereniging deed zich aan mij voor als een werveling, waardoor de wolk van licht en warmte tot leven kwam als de menselijke geest. Door die vereniging van licht en warmte is de geest het levende.

De eigenschappen van licht en warmte: de vermogens
Ook werd mij getoond dat zowel het licht als de warmte zich in twee, tegenovergestelde toestanden kunnen bevinden: zowel vormbaar als zelfvormend werkzaam. Met die vormbare en zelfvormende eigenschappen van het licht en de warmte hangen de vier geestelijke vermogens samen: het waarnemen, denken, voelen en willen.
Als de menselijke geest waarneemt, dan stelt die in zichzelf het licht vormbaar open voor beelden uit de omgeving, die zo tot innerlijke lichtbeelden worden, waardoor de geest zich daarvan bewust wordt;
als de geest denkt, dan vormt die zelfscheppend in zichzelf het innerlijke licht om tot lichtbeelden, wat denkbeelden zijn;
als de geest voelt dan stelt die de innerlijke warmtetoestand, wat de gemoedstoestand is, open voor de waargenomen indrukken, waardoor de geest met anderen kan meevoelen en
als de geest vervolgens met de gevormde gedachten en gevoelens iets wil doen, dan vormt de geest de warmtetoestand om tot wilskracht, waardoor tot handelen kan worden overgegaan.

Door met zijn vermogens in zichzelf werkzaam te zijn en daarbij kennis, gedachten, gevoelens en wilsbesluiten te vormen, straalt de geest een uitstraling of aura om zich heen uit, waarin de geest a.h.w. zelf woont en die uitstraling of woning is de ziel (van Gotisch 'salida': 'ziel', 'zaal', 'woonruimte'). Door deze ziel, deze uitstraling van zichzelf als werkzame bron, kan de geest zich met gelijksoortige uitstralingen verbinden door deze ermee te doordringen; want de geest zelf is ondoordringbaar voor wat dan ook.
Met andere mensen kan zo een etherische verbinding (een 'zielsverbinding') tot stand komen, waar doorheen telepathie, gedachtenoverdracht en aansturing van spieren zoals bij hypnose, mogelijk wordt. Er kan echter op dezelfde wijze zo ook een verbinding tot stand komen met magnetische 'velden' (ruimtelijke uitstralingen rondom) van biologische oorsprong, zoals die door hersencellen worden uitgestraald. Om dit duidelijk te maken, moet eerst worden uiteengezet, waardoor er een verbinding mogelijk is tussen schijnbaar tegengestelde zaken zoals de levende geest en de levenloze stof.

De stof: fermionen en bosonen
Bij de vorming van stof voor de opbouw van de stoffelijke wereld die plaatsvond in een ruimte binnen de algeest, werden opnieuw het geestelijke licht en de geestelijke warmte verdicht, maar in het geval van de stof werden zij níet met elkaar verenigd; zij zijn aparte verdichtingen van bolvormig licht en van bolvormige warmte gebleven, binnen de ruimte van de algeest. Zij zijn alleen bij elkaar binnen de opbouw van het atoom.

De geestelijke en stoffelijke werelden lijken volstrekt anders te zijn, maar de kwantumfysica heeft laten zien, dat het onderscheid betrekkelijk is. De hier ervaarbare werkelijkheid wordt door de 'golf-deeltjedualiteit' gekenmerkt, waardoor de hier schijnbaar zo vaste stof ook een golfverschijnsel is. Wat een stoffelijk deeltje wordt genoemd is in feite een golfpakketje uit en in een van de zogenaamde 'velden' (die in feite krachtruimtes zijn), die de grondslagen zijn van de verschillende soorten deeltjes, die door verdichting in de vorm van het genoemde golfpakketje in en door die velden bestaan (voor de 'kwantumveldentheorie', zie 4)).
Een deeltje ontstaat, doordat op een bepaalde plaats in zijn 'veld' een 'aangeslagen toestand' ontstaat en op die plaats ontstaat door verdichting een 'golfpakketje', gekenmerkt door het 'golf-deeltje-evenwicht' in de vorm van de genoemde 'golf-deeltjedualiteit'. Dat heeft niet de vorm van een denkbeeldig, strak begrensd bolletje, maar is meer een soort 'wolkje', waarbinnen een 'graad van waarschijnlijkheid' heerst iets wat op een deeltje lijkt, daar aan te treffen. Om die waarschijnlijkheid te berekenen, bestaat er in de kwantumfysica een beproefde formule, de Schrödingervergelijking.
Laten we desondanks besluiten toch maar over bolletjes te blijven denken en over deeltjes te blijven spreken, hoewel het dus eerder wolkjes zijn.

De verdichte lichtbolletjes worden in de deeltjesfysica de fermionen genoemd, de verdichte warmtebolletjes de bosonen. Doordat zij op zichzelf blijven en níet worden verenigd, zijn zij levenloos en daardoor een tegenstelling tot het leven van de geest, waarbinnen licht en warmte wel een eenheid vormen. Dat is de oorzaak van het bestaan van de vier werkzame en daardoor levengevende, geestelijke vermogens binnen de menselijke geest. Hoe meer de geest met zijn vermogens werkzaam is, hoe levendiger de geest.

De fermionen zijn de elementaire deeltjes die de bouwstenen vormen van de stoffelijke schepping, zoals de elektronen en de kwarks (die als verenigd drietal de protonen en neutronen vormen); de bosonen vormen de elementaire deeltjes die de samenbindende krachten zijn, zoals de gluonen, de W- en Z-bosonen, en de fotonen; de gluonen zijn de krachten die de kwarks bijeenhouden tot protonen en neutronen (die de atoomkern vormen) met daar omheen bewegend de elektronen, in hun 'baan' (orbital) vastgehouden door de fotonen, de deeltjes van de elektromagnetische krachtvelden; die krachtvelden binden de kernen met de elektronen samen tot atomen en binden de atomen samen tot moleculen, en die weer tot cellen, organen en weefsels, en uiteindelijk tot levensvormen.
Daarvan maken de uit de geestelijke wereld afkomstige planten-, dieren- en mensengeesten gebruik om in die levensvormen in de stoffelijke wereld een bestaan mee te maken. In de esoterische literatuur 5) 6) wordt uiteengezet hoe, door de evolutie van de levensvorm, de erbij behorende geest zijn levensvorm steeds beter kon benaderen en zich ermee kon verbinden. De mogelijkheid zich zijn levensvorm eigen te maken nam toe, door de ontwikkeling van de piramidekruising en de kruising van de oog- en oorzenuwen in het zich ontwikkelende zenuwstelsel. Bij de menselijke geest is de verbondenheid met het zenuwstelsel het meest tot ontwikkeling gekomen.

Dat de stof zich ondanks de golf-deeltjedualiteit toch als iets dat vast en stevig, en daardoor als iets zeer betrouwbaars aan de mens voordoet, komt uitsluitend en alleen door de eigenschappen van de zintuigen; het zijn de eigenschappen van de tastzintuigen die een stoffelijk voorwerp als een vaste tegenstand doorgeven aan de hersenschors en alleen dáárdoor krijgt de menselijke geest de indruk met iets stevigs van doen te hebben. De kwantumfysica heeft echter laten zien, dat het onderscheid eerder betrekkelijk is. Stof en golf kunnen - ook volgens Einsteins formule E=mc2 - in elkaar overgaan. Dezelfde betrekkelijkheid (het op elkaar betrokken zijn) geldt ook voor geest en stof, beide immers uit de algeest afkomstig, waardoor een wisselwerking tussen beide mogelijk is.

De prefrontale lobben
De menselijke geesten zijn in onafzienbare tijden gedurende de evolutie al zodanig tot ontwikkeling gekomen - en tegelijk met hen de menselijke hersenen op aarde - dat zij zich geheel met de hersenen kunnen verbinden. 5) 6) Daarnaast heeft hersenfysiologisch onderzoek uitgewezen, dat de werkzaamheid van de hersenschors bij het ontwaken uit een narcose (kunstmatige slaap), begint in de prefrontale lobben in het voorhoofd. 7) Bij de mens zijn deze lobben als de laatste stap in de stoffelijke evolutie op uitgebreide wijze tot ontwikkeling gekomen (zie bij 'geologische tijdschaal' hierboven).

Mijn persoonlijke ervaring is, dat - bij het ontwaken - de menselijke geest zich in de gééstelijke wereld naar die plaats begeeft, die overeenkomt met waar in de stóffelijke wereld de hersenen van het lichaam op aarde zich bevinden. De geestelijke en stoffelijke wereld onderscheiden zich, doordat ieder een eigen trillingsgetal heeft, waardoor zij door elkaar heen kunnen bestaan, zonder elkaar te raken of te storen (zoals ook de frekwenties van radio- en TV-golven ieder een eigen 'wereld' vertegenwoordigen en door elkaar heen bestaan).

De geest blijft altijd in zijn eigen wereld, maar heeft door de innerlijke werkzaamheid met zijn geestelijke vermogens de genoemde uitstraling om zich heen, de aura of ziel (van Gotisch 'salida': zaal, ziel, de woonruimte of binnenwereld waarin de geest leeft). In die ziel drukt de geest zijn gedachten, gevoelens en wilsbesluiten af. Geheel met de geest en zijn ziel overeenkomend, heeft ook de werkzame hersenschorscel een magnetisch veldje (een uitstraling) om zich heen; de verhouding tussen geest en ziel is dezelfde als die tussen hersenschorscel en magneetveldje. Door hun gezamenlijke afkomst zijn de ziel en het magneetveldje verwant aan elkaar en kunnen zich daardoor met elkaar vermengen; zij beïnvloeden elkaar en vertonen een wisselwerking, doordat zij hun trillingen op elkaar overbrengen, waardoor het magneetveldje met de ziel gaat meetrillen en omgekeerd.

Onbewuste vereenzelviging
Echter, zodra die verbinding ontstaat, verdwijnt voor de geest het levende licht van de geestelijke wereld en treedt het donker in dat de geest hier met gesloten ogen in zichzelf ervaart in de eigen binnenwereld. Als de geest vervolgens de stoffelijke ogen opent, stroomt het levenloze licht uit deze stoffelijke wereld door de ogen heen naar de waarnemende geest toe, die zich daarvan bewust wordt in zijn eigen binnenwereld. Op dat ogenblik treedt ook de overdracht van alle aandacht en toewijding uit de geest op, die de oorzaak is van de geestestoestand van onbewuste vereenzelviging met deze stoffelijke wereld. Daardoor vergeet de geest het bestaan van zichzelf en wordt hier voor zichzelf een onbekende: de geestestoestand van zelfvergeting (vergelijkbaar met wat gebeurt door het opzetten van een Virtual Reality-bril, zie 'Vragen en antwoorden').

Langs de weg van de ziel en het magneetveldje kan de geest gedachten, gevoelens en wilsbesluiten afdrukken op de daartoe bestemde gebieden in de hersenschors; en omgekeerd worden op deze wijze zintuiglijke gegevens vanuit de schorscellen op de ziel en daardoor ook op de waarnemende geest overgebracht, doordat die de gevens in zijn ziel waarneemt. Doordat de geest zich er waarnemend voor openstelt, worden deze gegevens ook in de geest opgenomen, waardoor de geest zich er bewust van wordt en er weet van krijgt. Door waar te nemen komt de geest in de geestestoestand van 'zich bewust te zijn' van die gegevens uit de buitenwereld. Deze toestand 'zich van iets bewust zijn' is een geestestoestand en daardoor uitsluitend in de geest te vinden, niet in de hersenen.

Zelfbezinning
Door de aandacht door inkeer geheel op zichzelf te richten, op de plaats waar in zijn eigen innerlijk de geest gedachten en gevoelens in zichzelf onder woorden brengt, stroomt de aandacht terug in haar bron, de werkzame, levende geest zelf. Door met de aandacht op de plaats te blijven waar die woorden met een stille, innerlijke stem worden uitgesproken, als een gesprek met zichzelf, ervaart de menselijke geest onmiddellijk zichzelf als de levende, want zelfwerkzame zelfstandigheid. Werkelijk is, wat werkt, en het enige wat werkt en daardoor de werkelijkheid is, is de menselijke geest.
Door het zelfbesef en het zelfgevoel, het gevoel het zelfwerkzame leven te zijn, weet de geest zich aanwezig, schijnbaar in de 'ruimte' van het voorhoofd, maar in werkelijkheid in de geestelijke wereld. Daar komt die innerlijke stem tot klinken uit en in de geest als de innerlijke bron ervan.
Als je als menselijke geest jezelf dan de vraag stelt: "Waar ben ik, die zichzelf nu deze vraag stelt?" dan komen die woorden geestelijk tot 'klinken', schijnbaar boven de ogen, in de 'ruimte' van het voorhoofd. Door ze vervolgens vanuit de geest ook op de hersenschors af te drukken door deze vraag ook hardop te willen uitspreken, komen ze een ogenblik later ook tot klinken in de ruimte van deze stoffelijke wereld. Maar de oorzaak ervan, de menselijke geest, bevindt zich in de geestelijke wereld en gebruikt van daaruit het lichaam als een trekpop.

De piramidekruising is door God als de schepper van het lichaam aangelegd en tijdens de evolutie geleidelijk ontwikkeld, om de indaling van de menselijke geest in de hersenen en het gebruikmaken ervan door de geest, mogelijk te maken. God schept de aanleg van het lichaam met daarin de mogelijkheden, dat die aanleg zich ontwikkelt tot een levensvorm, het menselijke lichaam, waar de menselijke geest vanuit de geestelijke wereld, als voertuig op aarde gebruik kan maken en zo een bestaan op aarde kan meemaken.
Om dat te laten zien, zal hieronder het verloop van de wisselwerking tussen de geest en zijn hersenen uiteen worden gezet.

terug naar de Inhoud

3. Wisselwerking tussen geest en hersenen 3)

Het gewaarworden
Zoals hierboven al kort uiteen is gezet, prikkelt wat er om de mens heen gebeurt de vijf zintuigen van het lichaam: tast, smaak, reuk, gezicht en gehoor. In de zintuigcellen worden mechanische prikkels (tast, gehoor), chemische prikkels (smaak, reuk) en elektromagnetische prikkels in de vorm van licht (gezicht) opgevangen. Deze prikkels veroorzaken snelle veranderingen van het spanningsverschil tussen de binnen- en buitenkant van het membraan van de zintuigcellen, de zogenaamde 'potentiaalsprongen'; dit is een elektrisch verschijnsel, dat zich voordoet in het membraan van de cel door het van binnen naar buiten en weer terugbewegen van elektrische ladingen, in de vorm van elektrisch geladen natrium-, kalium- en chlooratomen, zogenaamde 'ionen'.
Aan de zintuigcellen zijn zenuwcellen verbonden, die deze potentiaalsprongen overnemen en vervolgens door het membraan van hun uitlopers heen naar de hersenen voortgeleiden. In de cellen van de hersenschors aangekomen, veroorzaken zij in het membraan daarvan dezelfde potentiaalsprongen, wat op het elektro-encefalogram (EEG) is te zien. Bewegende elektrische ladingen, zoals elektronen in een draad, maar ook ionen in het membraan, vormen een zogenaamd magnetisch 'veld', waarmee een uitstralingen in de ruimte er omheen wordt bedoeld; daarmee overeenkomend veroorzaken de potentiaalsprongen in de hersencellen een trillende, magnetische uitstraling rondom de cellen, dat door het magneto-encefalogram (MEG) wordt weergegeven.

Elektromagnetische verschijnselen op aarde zijn een uitdrukking van het licht en de warmte in de geestelijke wereld (alleen zijn die daar levend, op aarde niet). De magnetische uitstraling rondom de hersencellen in de stoffelijke wereld komt overeen met de uitstraling van licht en warmte door de geest in de geestelijke wereld. Als de hersencellen werkzaam zijn en een uitstraling vormen, gedragen zij zich zoals de geest zelf, die door met zijn vermogens werkzaam te worden, de ziel als vormbare krachtruimte om zich heen uitstraalt.
De hersencellen bevinden zich ruimtelijk gezien ook in de ruimte van de ziel. De ziel gaat met de magnetische toestandsveranderingen van de geprikkelde hersencellen meetrillen; daardoor wordt de werkzaamheid van die cellen op de ziel overgedragen. De zintuiglijke indrukken verschijnen in de ziel als lichtvormen, die daar een weergave zijn van de gebeurtenissen, die eerst vanuit de buitenwereld op de zintuigen hebben ingewerkt. De ziel is het overdrachtsmiddel tussen geest en stof. In de ziel vindt de overdracht van gegevens tussen de stoffelijke en geestelijke wereld plaats; een geestelijke wereld die in dit geval tot de binnenwereld van de menselijke geest beperkt blijft.
Tastindrukken, smaken, geuren, beelden en geluiden doen zich in de ziel op een geestelijk waarneembare wijze als zielevormen aan de geest voor. Het zijn deze zielsindrukken die de aandacht van de geest kunnen trekken. Door zich door waarneming voor hun inwerking open te stellen, gaat ook de geest ten slotte met hun inwerking meetrillen. Daardoor wordt het beeld ervan ook in de geest gevormd en zo wordt voor de geest het waarnemen van zintuiglijke indrukken uit de buitenwereld mogelijk.
Het bestaan van kleuren, geluiden, geuren, smaken en tastgewaarwordingen komen pas binnen de waarnemende geest als zodanig tot bewustzijn. Wat bijvoorbeeld een kleur wordt genoemd, bestaat alleen binnen de waarnemende geest. In de buitenwereld zijn het alleen elektromagnetische golven met een bepaalde golflengte, daar bestaat kleur niet, alleen zwart, grijs en wit. Maar de geest is zevenvoudig door de vier vermogens, de beide instellingswijzen (ingekeerd en uitgekeerd) en de geest als het geheel. Die hebben ieder een eigen kleur die in de chakra's tot uitdrukking komt en afhankelijk van hoe de zevenvoudige kernmerken een onderdeel vormen van een waarneming, geven zij daaraan een kleur die de geest in zichzelf ervaart. Geluiden bestaan in de lucht alleen uit trillingen daarvan. Pas door het slakkehuis in het gehoorsorgaan worden zij omgezet in klanken, die de geest door de ziel heen in zichzelf ervaart. En zo voor de andere zintuigen. Een schoonheidsbeleving is het innerlijk ervaren van samenhang en overeenstemming in vormen, kleuren en klanken.

Zoals de stoffelijke schepping een gedachte uit en in de algeest is, zo zijn ook de elektromagnetische krachten daar een uitdrukking van de krachten van de algeest. Door de gezamenlijke oorsprong van geest en stof is er overeenstemming mogelijk en kan in beide werelden alles met elkaar worden verbonden en met elkaar meetrillen.
Door de innige wisselwerking die er zo tussen hersenen, ziel en geest bestaat, moet de geest ook de uitwerking van wat er op kunstmatige wijze met chemische (alcohol, drugs e.d.) of elektromagnetische middelen (transcraniële magnetische stimulatie) in de hersenen wordt opgewekt, op de beschreven wijze meemaken.

In het oog valt bijvoorbeeld het beeld van een boom. Dit beeld wordt gevormd door weerkaatsing van lichtstralen (wat elektromagnetische straling is) die op de boom zijn gevallen. De door de boom weerkaatste lichtstralen worden door de ooglens heen in het oog opgenomen. Daardoor kan zich op het netvlies (retina) aan de achterkant van het oog het beeld van dit uiterlijke voorwerp als een zintuiglijke indruk, vormen.
In het netvlies van het oog bevinden zich netvliescellen als de voor licht gevoelige zintuigcellen. Zij bevatten rhodopsine, een voor elektromagnetische straling in de vorm van licht gevoelig eiwit, als receptor. Als dit eiwit door licht (fotonen) wordt geraakt, wordt een uitsteeksel ervan als een schakelaar bewogen, waardoor het eiwit een elektrisch stroompje afgeeft. Dit stroompje wordt aan de aangesloten oogzenuw doorgegeven, waar een zenuwprikkel, de zogenoemde actiepotentiaal ontstaat.
In het midden van het netvlies heeft iedere cel een eigen oogzenuw. In de oogzenuwen worden alle indrukken van het beeld van de boom dat op het netvlies is gevallen, verzameld en geheel omgevormd en vertaald in niets anders dan een groep van zenuwprikkels in de vorm van elektrische potentiaalsprongen, die zich door de membranen van de oogzenuwen heen naar achteren voortbewegen.

De zenuwprikkels worden door de oogzenuwen overgebracht naar de hersenen en uiteindelijk naar de achterzijde van de hersenschors. Zij komen als zodanig ook in de overeenkomende cellen van de hersenschors aan. Als de potentiaalsprongen zich daardoor ook in deze cellen voordoen, vertonen zij op hun beurt de genoemde elektrische en magnetische verschijnselen. Door de magnetische uitstraling van deze cellen worden de zenuwprikkels vervolgens in de vormbare uitstraling van de geest, de ziel, omgevormd tot het onstoffelijke, ruimtelijke, inwendige lichtbeeld, dat in de ziel een afbeelding van die uiterlijke boom is. Ten slotte kan de geest die afbeelding in het geestelijke licht van de ziel waarnemen, doordat het beeld daar de aandacht van de geest trekt.

De geest ziet daardoor niet de stoffelijke boom zelf. De geest neemt alleen de afbeelding waar die de zintuiglijke prikkeloverdracht, met behulp van ogen, zenuwen en schorscellen, van de boom in de ziel heeft gevormd. Er is niet een 'onmiddellijke' verbinding tussen de geest zelf en de stoffelijke boom, maar de boom wordt gezien 'door middel van' het oog, de oogzenuw, de hersenschors en de ziel. Deze vormen van de boom in de vormbare uitstraling van de geest een zielebeeld, dat dan pas op de geest een indruk maakt en de aandacht trekt.
Gaat het om een beeld, dan wordt dit zielebeeld 'voor het geestesoog gesteld' en daarom een 'voorstelling' genoemd. Verblijvend in de ruimte op de plaats van het voorhoofd en kijkend vanuit het midden van de ziel, kan de geest deze voorstelling waarnemen, het beeld in zich opnemen en zich er zo bewust van worden.
Die geestestoestand 'zich van iets bewust te zijn' is alleen in de geest te vinden, niet in de hersenen.

De geest als de bolvormige wolk van licht en warmte bevindt zich in het voorhoofd. Door de bolvorm is het waarnemingsvermogen van de geest alzijdig - het kan naar alle kanten worden gericht. Vanwege de plaatsing in het voorhoofd is de geest in het lichaam echter gebonden aan het waarnemen van de zintuiglijke indrukken die in het achterhoofd de schors bereiken. Om de geest toch een juiste ruimtelijke indruk te geven van wat er in de buitenwereld gebeurt, worden door de genoemde piramidale kruising de zintuiglijke indrukken van de rechterkant van het lichaam in de linker hersenschors weergegeven en die van de linkerkant in de rechterhersenschors.

De rechterhelften van de gezichtsvelden van beide ogen worden samen naar de achterkant van de linkerhersenschors gevoerd, de linkerhelften naar de rechterhersenschors. De beelden die door de ooglens omgekeerd op het netvlies worden afgedrukt, worden door de hersenen (door het verloop van de oogzenuwen) zelf weer rechtopgezet. De gehoorsindrukken van het rechteroor gaan (voor het grootste deel) naar de linkerschors en omgekeerd. De tastindrukken van de rechterhelft van het lichaam gaan naar de gewaarwordingsvelden (sensorische velden) achter de middelste groef van de linkerschors en omgekeerd; terwijl de bewegingen van de rechterhelft van het lichaam door de geest worden aangezet in de bewegingsvelden (motorische velden) vóór de middelste groef van de linkerschors en omgekeerd.

De geest is als een dirigent vóór het orkest geplaatst met de rug naar het publiek dat zich in de buitenwereld bevindt. De geest is het levende, dat zich hier met het levenloze verbindt en daardoor zichzelf niet kan zijn, waardoor de aandacht en toewijding op de stoffelijke wereld worden overgedragen. Dat veroorzaakt de toestand van onbewuste vereenzelviging met het lichaam en dit bestaan, een geestestoestand waarvan de geest - juist door die overdracht - zich echter niet bewust is.

De piramidale kruising en de kruising van oog- en oorzenuwen, die tegelijk worden aangelegd, is een ingewikkelde ingreep in de ontwikkeling van het zenuwstelsel, waarbij deze zenuwen naar een andere kant van het lichaam worden geleid. Zij bewegen zich daarbij zoals een grondboor naar hun bestemming. Deze ingreep heeft als doel het de menselijke geest mogelijk te maken van de hersenen als het stuurorgaan van het lichaam gebruik te maken en van daaruit het lichaam te bewegen.

Gewaarworden en waarnemen
Zoals de geest tot de geestelijke wereld, behoort het lichaam tot de stoffelijke wereld. De zintuigen van het lichaam staan er daardoor dan ook helemaal voor open. Voortdurend dringen er zeer veel zintuiglijke indrukken tot de ziel en daarna tot de geest door; maar niet al die indrukken worden vervolgens door de geest ook opgemerkt, bewust waargenomen. Alle indrukken worden wel in de ziel opgenomen en daarna in het geheugen vastgelegd, maar veel 'gaat langs de geest heen'. Is er echter sprake van een krachtige indruk, dan kan de aandacht van de geest er dwingend door worden getrokken - wat bijvoorbeeld bij harde geluiden of pijn het geval is. De geest móet die indrukken dan gaan waarnemen en zich er daardoor bewust van worden.
Er is een overeenkomst en een onderscheid tussen gewaarwording en waarneming. De overeenkomst is dat zij beide tot bewustwording kunnen leiden. Het onderscheid is dat een gewaarwording de geest overkomt doordat de zintuigen van buitenaf - of van binnenuit door het lichaam zelf - worden geprikkeld door een bepaalde uitwendige oorzaak, die daarna noodzakelijk tot een waarneming leidt; terwijl een waarneming op zichzelf een bewust gewilde werkzaamheid is, omdat de geest zelf heeft besloten iets te willen waarnemen, een waarneming heeft willen doen om iets te weten te komen.

De gewaarwording is een zintuiglijk gebeuren dat tot een waarneming kan leiden. Het zintuiglijke gebeuren heeft het beschreven verloop dat begint in het prikkelbare deel van de zintuigen en eindigt in de ziel. Daar aangekomen kan de aandacht van de geest erdoor worden getrokken. De geest 'krijgt een gewaarwording' op het ogenblik dat die zich van de zintuiglijke indruk in de ziel bewust wordt, doordat die de aandacht trekt. De gewaarwording leidt tot een bewustwording die de geest overkomt, doordat de zintuigen nu eenmaal met de buitenwereld zijn verbonden. Iets, wat in voldoende mate de zintuigen prikkelt, moet worden waargenomen of de geest het nu wil of niet. De geest wordt zich bewust door een gewaarwording, doordat iets de geest overkomt in een lijdzame toestand; het is een onwillekeurig gebeuren.

Het waarnemen als zelfstandig verschijnsel - het zuivere waarnemen - besluit de geest daarentegen vanuit zichzelf in een zelfwerkzame toestand. Waarnemen op zich zoals dat als geestelijk vermogen is beschreven, is de bewust gewilde vorm van zich bewust worden, het is een bewuste keuze die in vrijheid wordt gemaakt. Het is het onderscheid tussen zien en kijken, tussen horen en luisteren. Het is bewust en met aandacht iets in zich op willen nemen door het te willen bekijken, beschouwen, onderzoeken, na te willen gaan of gade te slaan. De geest maakt daarbij een gewild gebruik van het eigen waarnemingsvermogen, het is een willekeurig gebeuren. Door dit vermogen vermag de geest zich doelgericht open te stellen voor een bepaald, zelf gekozen onderwerp, waar de aandacht of belangstelling naar uitgaat.

De geest wil dat onderwerp dan bewust ondergaan en bevindt zich daardoor in een toestand van zelfwerkzaamheid; de oorzaak ervan ligt als een beweegreden in de geest, in tegenstelling tot de lijdzaamheid bij een gewaarwording, waarbij de oorzaak in de buitenwereld ligt.

De ziel als schouwtoneel
De ziel is als het ware een inwendig schouwtoneel waar de geest als toeschouwer naar kijkt. Door de ogen, de zenuwen en hersenen heen verschijnen op dat toneel in de ziel beelden van buiten, die in de binnenwereld vóór de geest worden opgesteld. Tussen de coulissen vandaan komen herinneringsbeelden, die de geest heeft opgeroepen of die door andere oorzaken werden belevendigd en nu als het ware aandacht vragen. Daar vandaan komen ook de beelden die in dromen verschijnen of door geestelijke begeleiders worden ingegeven.
Is de geest 'in gedachten verzonken', dan wordt de aandacht niet meer naar de zintuiglijke indrukken gericht, die door de geopende ogen naar binnen komen, maar uitsluitend naar beelden die in de ziel aanwezig zijn. Zij kunnen daar worden opgeroepen door eigen 'ver-beelding' of door zich iets te herinneren. Voor de omstanders verstart de blik en de geopende ogen kunnen dan een starende, lege en schijnbaar niets ziende uitdrukking krijgen.
De duidelijke beelden uit de buitenwereld worden in dat geval tijdelijk verdrongen door de vagere uit de eigen binnenwereld. Zij krijgen de voorrang, doordat de geest er met het geestesoog naar kijkt. Voor de buitenwereld is die 'er dan even niet bij' en de vraag "Waar ben je?" wordt gesteld. Door 'in gedachten verzonken te zijn' is de geest weliswaar met de aandacht niet bij de gebeurtenissen die uit de buitenwereld binnenkomen, maar wel degelijk bij iets anders, namelijk bij de even belangrijke gebeurtenissen die in de eigen binnenwereld plaatsvinden.

Zolang de ogen open zijn, wordt de omgeving door zenuwen en hersenen heen als een afbeelding in de ziel weergegeven. De letters die nu op dit papier of beeldscherm worden gezien, zijn in werkelijkheid de inwendige weergave in de ziel van die uiterlijke vormen. Het lijkt alsof het op dit ogenblik de ogen zijn die kijken. Het lijkt alsof de geest met de aandacht door de ogen heen bij de letters op het papier of beeldscherm is, dat voor de ogen wordt gehouden.
Het omgekeerde gebeurt. Het oog is alleen de camera, waar het beeld van de letters in doordringt. Tussen de letters op papier of beeldscherm en het netvlies in de ogen bevinden zich alleen elektromagnetische golven met een golflengte uit het zichtbare licht; niets anders. Het oog is een orgaan, dat de indruk daarvan, zoals beschreven, doorgeeft aan de oogzenuwen en die vervolgens aan de hersenschors. Daarna verschijnt het etherische beeld van deze letters op het innerlijke 'beeldscherm' van de ziel.
Pas in de eigen binnenwereld van de ziel neemt de lezende geest nu het beeld van deze letters op dat beeldscherm waar. De geest leest in de eigen binnenwereld, doordat de geest pas daar de letters in zich kan opnemen. Daarna begint de geest zich in zichzelf denkend bezig te houden met de betekenis van de begrippen, waar de letters, woorden en zinnen een teken voor zijn. Het is alleen zoals gezegd door de onbewustheid van de geest van zichzelf en de daardoor bestaande onbewuste vereenzelviging met het lichaam en de buitenwereld door overdracht van aandacht en toewijding, dat er sprake is van een zinsbegoocheling door zelfvergeting. Door de overdracht lijkt het alsof het de ogen zijn, die kijken en alsof de aandacht nu bij de letters op het papier of op het beeldscherm in de stoffelijke wereld is.

Waarnemen, spreken en handelen
Op een gegeven ogenblik kan de geest besluiten de boom in de buitenwereld nader te willen gaan bekijken. De geest brengt daartoe het beeld van dat besluit door de wilskracht vanuit zichzelf door de ziel heen op de hersenen over. De hersenen doen daarbij dienst als de stuurinrichting van het lichaam. Om het lichaam bewust en beheerst te kunnen besturen, bewerkt de geest met de geestkracht van de geesteshand de hersencellen in die delen van de hersenschors, die voor inwerking gevoelig zijn. Dit zijn de bewegingsvelden van waaruit de bewegingen van de spieren van het lichaam kunnen worden beheerst, die nodig zijn voor de uitvoering van het besluit.
Bij een wilshandeling gebeurt bij de wisselwerking tussen hersencellen en ziel het omgekeerde als bij het waarnemen. Ook met een puntvormig magnetisch veld zijn de hersencellen door de schedel heen van buitenaf te prikkelen, waardoor een stroompje in de hersenschors wordt opgewekt en bijvoorbeeld de hand wordt bewogen. Dit heet 'transcraniële magnetische stimulatie' en is het omgekeerde van het magneto-encefalogram. Op deze wijze wordt op kunstmatige wijze nagedaan, wat de geest gewoonlijk zelf en veel nauwkeuriger doet.

De voor inwerking gevoelige velden zijn de bewegingsvelden vóór de centrale groef die naar links en rechts in de schors loopt. Deze velden liggen zowel in de linker- als in de rechterhersenhelft; de linkerhelft bedient de rechterhelft van het lichaam en omgekeerd. De verdeling van deze velden is zodanig, dat zij in grote lijnen ook hier de vorm van de geestgedaante en het menselijke lichaam weergeven, de in het voorgaande beschreven homunculus. Alleen zijn de gebieden die het gezicht en de handen vertegenwoordigen daarin uitvergroot aanwezig, doordat daar verhoudingsgewijs meer, maar kleinere spiertjes voor beweging aanwezig zijn dan in andere delen van het lichaam, waar zich enkele grotere spieren bevinden.

De synaps of eindknop
De prikkeling van de hersencellen geschiedt doordat de geest, door met zijn geestkracht door de ziel heen op die cellen in te werken, een magnetische toestandsverandering in de uitstraling van de cellen veroorzaakt. Dat wekt op zijn beurt een elektrisch verschijnsel op in de vorm van de potentiaalsprong in het membraan van de cel. De plaats waar dat in de hersenen gebeurt, is aan het einde van de zenuwuitloper (axon), waar de aankomende zenuwcel de volgende cel (bijna) raakt.
Uitlopers van zenuwcellen - en ook van hersencellen - hebben aan hun einde een zogenaamde synaps (Grieks voor 'knop') of eindknop. De magnetische toestandsverandering door inwerking van geestkracht veroorzaakt aan de buitenkant van die eindknop het instromen van calciumionen door het membraan naar de binnenkant van de knop. Daar bevinden zich blaasjes die neurotransmitters (overdrachtsstoffen) bevatten, die onder invloed van die calciumionen naar de plaats gaan, waar de eindknop van de aankomende zenuwcel de volgende zenuwcel dicht benadert. Er bevindt zich namelijk tussen beide cellen een smalle ruimte, de zogenaamde 'synaptische spleet'. Afhankelijk van de calciumconcentratie aldaar openen een aantal blaasjes zich en laten hun neurotransmitters door het membraan heen vrijkomen in de synaptische spleet. Deze stoffen brengen de zenuwprikkel van de ene op de andere zenuwcel over, doordat zij in het membraan van de volgende cel weer een potentiaalsprong in het membraan aldaar veroorzaken.
Er zijn tientallen neurotransmitters met ieder hun bijzondere eigenschappen. Op verschillende plaatsen in de hersenen is hun onderlinge verhouding weer anders, waardoor een grote verscheidenheid van prikkeloverdracht en daardoor van menselijk gedrag mogelijk is. Op deze wijze wordt het beeld van het besluit in de geest, door de geestkracht vanuit de geestelijke binnenwereld omgezet in een daarmee overeenkomende werkzaamheid van hersencellen (neuronale of neurale activiteit), die uiteindelijk in de stoffelijke buitenwereld tot uiting komt.

Doordat het ter plaatse van de homunculus in de bewegingsvelden vóór de centrale groef om miljarden zenuwcellen gaat, kan ieder beeld van een wilshandeling nauwkeurig vanuit de geest op de hersenen worden overgebracht en zelfs zo verfijnd, dat een violist zijn of haar vingers naar de juiste plaatsen op de snaren van de viool kan bewegen, om het vioolconcert van Beethoven, een van de moeilijkst te spelen muziekwerken, foutloos en op ontroerende wijze ten gehore te brengen.

Met het innerlijke lichtbeeld van het besluit kan de geest de cellen van de bewegingsvelden op de juiste plaatsen prikkelen; van de schors uit kan de geest zo langs de ermee samenhangende zenuwbanen de bewegingskernen van de tussenhersenen beïnvloeden en de daarmee verbonden zenuwbanen die naar de spieren van het lichaam voeren. Daarlangs kan de geest uiteindelijk het lichtbeeld van het geestelijk in zichzelf gevormde besluit, omzetten in gerichte spierbewegingen: in spreken en handelen.
Het beeld van de handeling dat de geest eerst in zichzelf heeft gevormd, is een handelingsvoorbeeld, dat in de buitenwereld zichtbaar wordt en tot uitvoering gebracht in een ermee overeenkomende beweging van het lichaam. De zichtbare, lichamelijke beweging is daardoor een uitdrukking van een onzichtbare, geestelijke beweging, die eraan vooraf is gegaan.

Wordt op deze wijze het besluit in een handeling omgezet, dan worden met de geestkracht die bewegingsvelden van de hersenschors geprikkeld, die bijvoorbeeld met de loopbeweging hebben te maken. In dat geval komen de spieren van de benen in beweging, waardoor het lichaam, met daarin de sturende geest, dichter bij de genoemde boom wordt gebracht. Door benen en armen te laten bewegen, gebruikt de geest het lichaam als een voertuig, dat door middel van de hersenen vanuit de ziel wordt bestuurd; door de handen te gebruiken, kan het lichaam voor de geest als een werktuig dienst doen.
De geest is in staat te leren de hersenen zo nauwkeurig en beheerst met zijn vermogens te bespelen, dat de meest verfijnde bewegingen vanuit de geest op de hersenen, en handen en voeten kunnen worden overgebracht. De geest is daardoor in staat van het papier met de noten van het genoemde vioolconcert van Beethoven in zich op te nemen als aanwijzingen hoe met de vingers en de strijkstok de vioolsnaren in beweging te brengen op een zodanige wijze, dat de voortgebrachte klanken de toehoorders gevoelsmatig diep raken.
Toch zijn er mensen in wie de onbewustheid van zichzelf als geest door de onbewuste vereenzelviging met de stof zo krachtig is, dat zij het bestaan van zichzelf als geest ontkennen en ervan uitgaan, dat het de miljoenen hersenschorscellen zélf zijn die zodanig met elkaar samenwerken, dat zij het zijn die deze hemelse klanken ten gehore brengen.
Maar het enige wat zenuwcellen goed kunnen, is het optellen en aftrekken van actiepotentialen en gezamenlijk brengen zij de inwerking van de geest ten uitvoer.

Als de geest een genomen besluit eerst aan anderen wil meedelen, worden vanuit zichzelf de denkbeelden, waarmee het besluit tot uitdrukking kan worden gebracht, met de wilskracht met het spraakveld van de hersenschors verbonden. Deze velden liggen ter hoogte van de slapen (het gebied van Broca voor de woordvorm, dat van Wernicke voor de woordbetekenis); maar in feite doen met iedere gebeurtenis in de hersenen andere delen ervan ook mee. Vanuit deze velden kunnen de vele tientallen spieren van longen, strottehoofd, stembanden, tong en mond worden beheerst en daardoor uitspraken worden gedaan.
Het beeld van het besluit en de woorden waarmee het kan worden verwoord, worden eerst in de geest zelf gevormd en daar tot klinken gebracht. Daarna worden zij ook door de hersenen en de mond heen tot klinken gebracht in de ruimte van de buitenwereld. De geest kan daardoor van te voren naar anderen toe uitspreken, wat hij of zij in zichzelf heeft besloten te gaan doen. Deze geestelijke gebeurtenissen kunnen in delen van een seconde verlopen, maar het kan ook dagen duren voor een besluit is genomen.

Zoals gezegd, komt de geest niet onmiddellijk met de omgeving in aanraking. Zonder geopend geestesoog kan de geest daardoor niet zeker weten, of het inwendige beeld van het besluit zinvol aansluit op de uiterlijke werkelijkheid. De dagelijkse ervaring leert echter dat de besluiten en handelingen, die worden gevormd en uitgevoerd naar aanleiding van eerdere waarnemingen door middel van de zintuigen, in overeenstemming zijn met de stoffelijke werkelijkheid om de geest heen. Ook zonder geopend geestesoog - wat gewoonlijk het geval is - kan de geest zich daardoor toch door middel van het beeldscherm in de ziel, de hersenen en de spieren, met het lichaam goed aangepast in de buitenwereld bewegen en daardoor zinvol handelen.
In uitgetreden toestand, waarbij de geest zich van de hersenen heeft losgemaakt (maar er door middel van een etherisch levenskoord toch mee verbonden blijft), kan de zo vrijgekomen geest beide werelden tegelijk zien, wat ook mijn persoonlijke ervaring is. Duidelijk wordt dan, dat zintuigen, zenuwen en hersenen de oorzaak zijn van een volkomen natuurgetrouw beeld van de buitenwereld in de ziel, samen met de ruimtelijke verhoudingen ervan. De menselijke geest in het midden van zijn ziel, kan daar dan ook volkomen op vertrouwen.

terug naar de Inhoud

4. Het zenuwstelsel als uitbeelding van de vermogens

De zenuwcel en de vermogens
Het zenuwstelsel is geheel opgebouwd uit zenuwcellen: neuronen en ondersteunende cellen, de gliacellen (het gezamenlijke aantal wordt geschat op 100 miljard). Een zenuwcel wordt er in het bijzonder door gekenmerkt dat er vanuit het cellichaam twee soorten uitlopers zijn: aan de ene kant vele, korte en veelvertakte uitlopers, 'dendrieten' genoemd; aan de andere kant één lange uitloper, de 'axon' of 'neuriet', met aan het einde meestal een klein aantal vertakkingen.
De dendrieten nemen prikkels van zintuigen en van vele duizenden andere zenuwcellen in hun omgeving op en voeren die naar het cellichaam van de zenuwcel; daar worden ze 'verwerkt' (dat is: opgeteld en afgetrokken) en samengevoegd tot één nieuwe prikkel. Deze prikkel wordt door het axon ten slotte naar buiten afgevoerd: naar een andere zenuwcel of naar een orgaan of spier. De werking van dat orgaan of die spier hangt op een zinvolle wijze weer samen met het zintuig waar de prikkel in de zenuwcel eerder in ontstond; er is steeds sprake van terugkoppeling naar de oorzaak van de prikkel.

Dendrieten en axonen zijn een weergave van de ontvangende en werkende geesteshand in de vorm van een lichaamscel. In iedere zenuwcel is daardoor in beginsel sprake van inwerking (opname), verwerking en doelgerichte uitwerking. Dit is een weergave in de stof van de werkzaamheid van het waarnemen, het denken en voelen, en het willen van de geest. De werking van de zenuwcel is een uitdrukking van die van de geestelijke vermogens en daardoor kan de geest van de hersenen als werktuig gebruik maken.

De reflexkring en de vermogens
De geestelijke werkzaamheid wordt gekenmerkt door een kringloop: het waarnemen van de dingen, het beoordelen van de betekenis ervan door overdenking en doorvoeling, en het vormen van een wilsbesluit om een uitspraak te doen of te handelen, gevolgd door een hernieuwde waarneming om te beoordelen of het besluit juist was. De kringloop van deze geestelijke werkzaamheid komt ook in de zenuwcel tot uitdrukking en is de grondslag waarop de werking van het gehele zenuwstelsel berust, want de eenvoudigste vorm van samenwerking van zenuwcellen is de 'reflexkring' (van het Latijnse 're-flexio': 'terug-buigen', terugkoppelen) van drie cellen.

Deze reflexkring op zich is ook weer een afspiegeling van de eigenschappen van één zenuwcel zelf. Er is in de reflexkring namelijk één zenuwcel die het gedeelte vormt waar de prikkels van bijvoorbeeld een zintuig in de kring worden opgenomen: dit is de gewaarwordingscel (sensorische of afferente zenuwcel) die samenhangt met het waarnemen; één of een klein aantal zenuwcellen vormt vervolgens het deel waar de prikkels worden 'verwerkt' (optellen en aftrekken, en doorsturen): dit zijn de verwerkingscellen (schakelcellen of interneuronen) die een weergave zijn van het denken en voelen; en één zenuwcel vormt het deel waarlangs de prikkels ten slotte naar een orgaan of spier worden geleid: dit is de bewegingscel (motorische of efferente zenuwcel) die samenhangt met het willen.

Ook hier is weer sprake van opname, verwerking en uitwerking: van waarnemen, denken en voelen, en willen. Niet alleen is het gehele zenuwstelsel uit deze reflexkringen opgebouwd, maar het zenuwstelsel als geheel werkt overeenkomstig in deze drie delen. Er is een deel dat alle zintuigprikkels opneemt (het sensorische zenuwstelsel) en toevoert naar een deel dat ze verwerkt (het centrale zenuwstelsel: ruggemerg en hersenen), vanwaar ze weer naar spieren en organen worden teruggevoerd (het motorische zenuwstelsel) om er een werking uit te oefenen. Ook de werking van het zenuwstelsel als geheel is een uitdrukking van het verloop van de geestelijke vermogens, waardoor het werktuig volkomen is aangepast aan de eigenschappen van de bestuurder ervan, de menselijke geest.

In het algemeen is de werking van een reflexkring erop gericht de oorzaak van een prikkel weg te nemen of bij te sturen. Als de hand op een heet voorwerp wordt gehouden, heeft een reflexkring tot gevolg dat de hand onmiddellijk wordt teruggetrokken. Doordat de uitwerking rechtstreeks met de oorzaak van de prikkel is verbonden, is ook hier sprake van een kringloop. De plaats waar de prikkels van de meeste reflexkringen in het lichaam worden verwerkt, ligt in kernen over de hele lengte van het ruggemerg verspreid. In die kernen zijn de aanvoerende, verwerkende en uitvoerende zenuwcellen door hun uitlopers aaneengeschakeld.
Vanuit die ruggemergkernen leiden door het merg heen andere, opstijgende reflexkringen eerst naar de thalamus, de kern in de tussenhersenen die alle prikkels verzamelt en van daaruit terug naar kernen in het einde van het ruggemerg, de hersenstam. Vanuit schakelkernen in die hersenstam en in het bijzonder vanuit de kern in het overgangsgebied tussen stam en tussenhersenen, de hypothalamus ('onder de thalamus'), worden alle organen van het lichaam door reflexkringen volkomen zelfstandig (en onwillekeurig, bijvoorbeeld tijdens de slaap) door het lichaam zelf bestuurd.
In gezonde toestand is het lichaam door het zenuwstelsel een geheel zichzelf regulerende eenheid. Door koppelingen in de vorm van terugkoppeling, mee- en tegenkoppeling heeft het algemene beginsel van de werking van het zenuwstelsel de vorm van een kringloop, een stuurkring. Zoals de geest zelf is, kan ook het lichaam door het zenuwstelsel een volkomen zichzelf regelende eenheid zijn.

Zoals verderop nader zal worden uiteengezet (De hersenschors en de vermogens), zijn van de hersenschors de cellen van de gebieden achter de middelste groef ('sulcus centralis') geschikt voor het waarnemen, van de gebieden vóór die groef voor het willen, van de linker gebieden in het algemeen voor het denken en van de rechter voor het voelen (bij rechtshandigen). Zoals de werkzaamheid van de vermogens wordt gekenmerkt door het verloop van opname door het waarnemen, verwerking door het denken en voelen, en een daarop volgende uitspraak of handeling door het willen, wat in de reflexkring tot uitdrukking komt, zo is ook de werking van de hersenschors van de grote hersenen zelf geordend als uitdrukking van de vermogens als de eigenschappen van de geest.

Er zijn in het zenuwstelsel reflexbogen die samenhangen met de buitenwereld en er zijn er die verbonden zijn met alle organen, spieren en gewrichten in het lichaam zelf, de binnenwereld van het lichaam. Vanaf de uitwendige zintuigen lopen gewaarwordingszenuwvezels naar de hersenen toe en brengen prikkels over van buiten naar binnen; in de hersenen worden deze prikkels verwerkt; vanuit de hersenen lopen vervolgens bewegingszenuwvezels van binnen naar buiten, naar organen en spieren, en zetten die in beweging. Daardoor kan de geest het lichaam in de buitenwereld laten bewegen. Vanuit alle organen in de binnenkant van het lichaam lopen ook gewaarwordingsvezels naar de hersenen en vandaar weer zenuwvezels terug naar de inwendige organen, om ze naar behoren te kunnen laten werken.
De eerste groep zenuwen verzorgt de verbinding met de buitenwereld, de tweede groep met de eigen, lichamelijke binnenwereld. Met deze twee te onderscheiden groepen hangen in volgorde de uitgekeerde en ingekeerde instelling van de geest samen. Ook op deze wijze drukt de geest zijn eigenschappen in het zenuwstelsel uit.
Het onwillekeurige deel van het zenuwstelsel, het autonome of vegetatieve zenuwstelsel genoemd, bestuurt vanuit kernen in de tussenhersenen: de hypothalamus, de hypofyse en het verlengde merg, de werking van alle organen. Hierin zijn twee verschillende stelsels te onderkennen: het (ortho)sympathische en parasympathische zenuwstelsel; het eerste stelt het lichaam in staat in beweging te komen en te blijven, het tweede houdt zich bezig met het herstel ervan in de toestand van rust. In deze tegendelen komen de rust en de beweging van de algeest tot uitdrukking.

Samenvattend kan worden gesteld dat de opbouw en de werking van de zenuwcel, van de reflexkring en de hersenschors - en daarmee van het gehele zenuwstelsel - een uitdrukking is van de geestelijke vermogens: van de opname door het waarnemen, de verwerking door het denken en voelen, en de uitwerking daarvan door het willen. Dat het zenuwstelsel werkt zoals het doet, daarvan zijn de eigenschappen van de geest de oorzaak - het geestelijke drukt zich in het stoffelijke uit - zo boven, zo beneden - en de bestudering van de natuur is de bestudering van Gods schepping.

(Toevoeging: het woord 'materie' komt van het Latijnse 'materia' en hangt samen met 'mater: moeder. Het woord 'natuur' komt van het Latijnse 'natura' en hangt samen met 'nasci': geboren worden. In de Oudheid was de mensheid er nog wel van doordrongen, dat het zichtbare heelal ergens vandaan moest zijn gekomen en men nam aan dat er een 'bron' moest zijn ... het woord 'bron' is de oorspronkelijke betekenis van 'mater': moeder. Toentertijd besefte men ook dat er voor de mensheid als mannen en vrouwen een Oerouder moest zijn: God als een Vader en Moeder, en dat uit die Oerouder niet alleen de mensheid, maar ook het heelal moest zijn voortgekomen om voor die mensheid een woonplaats te zijn.
Door de hierboven beschreven evolutie van de hersenen en het ontstaan van de prefrontale lobben heeft de onbewuste vereenzelviging van de geest met de stof een dieptepunt bereikt, waardoor sommigen er nu van uitgaan dat de natuur op zichzelf bestaat en dat ook de hersenen geheel uit zichzelf werkzaam zijn.
Deze toestand is noodzakelijk om de aarde een leerschool voor de geest te laten zijn. Door de onbewuste vereenzelviging wordt de mens hier schijnbaar geheel aan zichzelf overgelaten, om in de gelegenheid te zijn geheel op eigen kracht werkzaam te zijn en zo zelfstandig te worden.)

De hersenschors en de vermogens

De hersenschors als uitdrukking van de geestelijke vermogens
De geest bestuurt het lichaam door middel van de hersenen. Om die besturing mogelijk te maken, zijn zij nauwkeurig aangepast aan de eigenschappen van de geest, zij zijn een stoffelijke weergave van de geest. Zoals een voertuig noodzakelijk is aangepast aan de eigenschappen van de bestuurder, is dat ook met de hersenen het geval. Het woord 'hersenen' komt van het Oudindische 'siras': 'hoofd', 'kop' (het ermee samenhangende woord 'sire' komt uit het Frans en betekent: 'heer', terwijl dat woord de betekenis heeft: hij die aan kop gaat, die aan het hoofd staat. Het woord 'brein' hangt samen met Grieks 'bregma' en betekent 'schedel', wat de buitenkant om de hersenen heen is.)
Van alle cellen in het lichaam zijn alleen de hersencellen zodanig tot ontwikkeling gekomen, dat door hun geestelijke prikkelbaarheid de verbinding tussen het geestelijke en stoffelijke mogelijk wordt. Zoals bij de werking van de zenuwcel is beschreven, zijn alle gebeurtenissen in de hersenen - buiten datgene, wat daar door het lichaam zelf wordt veroorzaakt - een weerspiegeling in de stof van geestelijke werkzaamheid. Alleen als de geest de hersenen niet gebruikt - bijvoorbeeld tijdens de slaap - doen de hersenen niets anders dan alleen de werkzaamheden van de organen van het lichaam aansturen en zich herstellen van het verwerken van de ervaringen van de afgelopen dag, en het vastleggen daarvan in het geheugen.

Andere verschijnselen in de hersenen die met behulp van instrumenten zijn te meten en vast te leggen, zijn het rechtstreekse gevolg van de geest, die niet alleen beelden, maar ook de eigen werkzaamheid erop overbrengt. Deze gebeurtenissen in de hersenen worden veroorzaakt door datgene, wat gewoonlijk 'psychokinese' ('zielsbeweging') wordt genoemd, maar wat in feite 'pneumokinese' ('geestelijke beweging') is. Alle menselijke geesten beoefenen ieder ogenblik van de dag pneumokinese als zij uitspraken doen en handelingen uitvoeren, doordat zij als geest dan bepaalde groepen hersencellen met hun geestkracht beïnvloeden en in werking zetten.
De hersencellen zijn de grijze stof in de hersenen, die op een ingewikkelde manier door uitlopers (de witte stof) alle met elkaar zijn verbonden. Niet alleen zijn de uitlopers met andere cellen verbonden, maar zij zijn ook met elkaar verbonden en kunnen elkaars werking versterken of verzwakken. De hersenwerkzaamheid speelt zich af in het ruimtelijke, stoffelijke weefsel van de acht miljard cellen en hun verbindingen in de hersenschors, in de vorm van netwerken. Dat ruimtelijke weefsel van hersenwerkzaamheid kan daardoor een getrouwe uitdrukking in de stof zijn van wat er in de geest als bolvormige wolk van licht en warmte en de werveling daarvan, gebeurt.

De geestelijke werkzaamheid van de vermogens in de geest als bolvormige wolk deed zich aan mijn geestesoog voor als stromingen van verdunningen en verdichtingen van licht, waardoor lichtvormen ontstaan en weer verdwijnen; en als gelijktijdig verlopende veranderingen van de warmtetoestand in de geest. Zij hebben in de geest een ruimtelijk, geestelijk en beweeglijk weefsel van licht- en warmtestromingen tot gevolg. Dat weefsel van licht- en warmtestromingen wordt door de geest op bepaalde plaatsen afgedrukt in het geheel van de hersencellen en hun verbindingen. Dat afdrukken heeft vervolgens het ruimtelijke weefsel van hersenwerkzaamheid tot gevolg, dat nauwkeurig met de geestelijke werkzaamheid overeenkomt. Op deze wijze kan de geest door middel van de hersenen ook de eigen werkzaamheid met het lichaam verbinden en zich er in de buitenwereld mee uitdrukken. De bewegingen van het lichaam zijn een natuurgetrouwe uitdrukking van de bewegingen binnen de hersenen en die weer van bewegingen binnen de geest.
De ontroerende sierlijkheid van de bewegingen van een danseres zijn een uitdrukking van de sierlijkheid van haarzelf als vrouwelijke geest, in wie het verloop van de vermogens het waarnemen, voelen, denken en willen is.

Opdat de geest zich met de hersenen kan verbinden, zijn zij gevormd in overeenstemming met de geestelijke vermogens. De grote hersenen zijn vanuit de tussenhersenen tweezijdig uitgegroeid tot een rechter- en linkerhersenhelft, die inwendig met elkaar zijn verbonden door een dikke bundel vezels, de hersenbalk. Die beide helften zijn door een duidelijke, middelste groef (sulcus centralis) weer verdeeld in een voorste en achterste helft. In de buitenste laag van de hersenen, de hersenschors en in kernen midden in de hersenen, de tussenhersenen, liggen de cellen met hun verbindingen, de grijze stof, die voor geestelijke inwerking gevoelig zijn.

De voorste linkerhelft van de schors (bij rechtshandigen) bevat gebieden met cellen die gevoeliger zijn voor de werkzaamheid van het denken (zoals woordbegrip, grammatica en opslag in het geheugen), zodat de geest daar gedachten op kan afdrukken; de voorste rechterhelft bevat gebieden gevoeliger voor het voelen (zoals het aanvoelen van de gemoedsgesteldheid die in de gezichtsuitdrukking zichtbaar wordt, in de toon van de stem, in lichaamstaal en in allerlei vormen van kunst). In de voorste helft van de hersenschors juist vóór die middelste groef bevinden zich gebieden met cellen die gevoelig zijn voor de werkzaamheid van het willen (warmtetoestanden) en daar kan de geest met wilsbesluiten op inwerken; terwijl in de achterste helft achter de middelste groef voornamelijk de gebieden liggen waarmee het waarnemen door de zintuigen heen mogelijk wordt gemaakt (door de van daaruit in de ziel gevormde zintuiglijke ervaringen, zoals lichtbeelden).

De werkzaamheid van de geest wordt door de ziel heen op de cellen van de hersenschors overbracht en van daaruit worden de ermee samenhangende zenuwen en spieren geprikkeld. Daardoor kan de geest het lichaam in beweging brengen en zich door het lichaam heen in de buitenwereld uitdrukken in de vorm van uitspraken, gebaren, lichaamstaal en handelingen. Omgekeerd worden door het achterste gedeelte van de schors heen in de ziel beelden uit die buitenwereld gevormd, die de geest daar waarneemt. Het waarnemen van de geest vindt plaats binnen de inwendige wereld van de ziel; wat niet door de zintuigen heen de ziel binnenkomt, kan de geest niet waarnemen.

terug naar de Inhoud

5. Samenvatting
Het zenuwstelsel komt overeen met de eigenschappen van de geest, doordat het de geest zelf is die het vanuit de geestelijke wereld in miljoenen jaren heeft gevormd 5) 6); de geest heeft zich er in het huidige tijdperk mee verbonden en gebruikt het nu als middel om het lichaam te kunnen besturen en er ervaringen mee op te doen. Opdat de geest dat kan doen, moet het zijn aangepast aan de eigenschappen daarvan en die zijn dan ook alle in de opbouw en de werking van het zenuwstelsel te herkennen.
Dat het hele verloop van de werkzaamheid van het zenuwstelsel geschiedt zoals door natuurwetenschappers in de afgelopen eeuw uitgebreid is onderzocht en beschreven, is het gevolg van de eigenschappen van de algeest en de menselijke geest. Alleen doordat het zenuwstelsel in wezen een uitdrukking is van zichzelf, kan de menselijke geest zich met het lichaam verbinden en zich erin thuisvoelen. Door de noodzakelijke onbewuste vereenzelviging van de geest met het lichaam die na de verbinding ermee ontstond, kon ook door sommigen de gedachte worden ontwikkeld dat de hersenen zélf de enige zelfstandig beslissende en handelende eenheid zouden zijn, die alles wat 'de mens' met het lichaam doet, zou sturen. Al het waarnemen, denken, voelen en handelen van de mens zou uitsluitend een 'neuronale activiteit' van de hersenen als oorzaak hebben.

Deze gedachte, die deze geesten afgaande op hun natuurwetenschappelijke proefnemingen vormden, is - maar niet zo door hen bedoeld - op stoffelijke wijze een beschrijving van de onzichtbare werkelijkheid: neuronale activiteit wordt veroorzaakt door de geest en geestelijke eigenschappen komen erin tot uitdrukking. Ondanks dat deze geesten in de toestand verkeren onbewust te zijn van zichzelf, herkennen zij toch in de werkzaamheid van de hersenen het wezen van de mens en beschrijven zij de eigenschappen van de geest die daarin is verborgen… het is hun wijze van bewustwording.
Het feit dat zij ondanks de onbewustheid van zichzelf als geest toch de werking van zichzelf erin herkennen, is een aanwijzing voor het bestaan van de onbewuste vereenzelviging ermee door de overdracht van hun aandacht en toewijding erop. Langs deze bewerkelijke omweg komen zij daardoor toch tot een beschrijving van datgene, waarvan zij het bestaan door hun geestesgesteldheid juist ontkennen - zij houden zich op deze wijze toch met het meest wezenlijke onderwerp bezig en worden zich daardoor op hun eigen wijze van zichzelf bewust. Ook op deze wijze is Gods stoffelijke schepping een leerschool voor de geest.

terug naar de Inhoud

6. Literatuur
1. Bernards en Bouman; Fysiologie van de mens
2. Mörige und Mergenthaler; Biologie des Menschen
3. Freek van Leeuwen; Geestkunde
4. D.C. Giancoli - Moderne natuurkunde
5. Rudolf Steiner; De wetenschap van de geheimen der ziel
6. Max Heindel; Wijsbegeerte der Rozekruisers
7. "Escape from Oblivion: How the Brain Reboots after Deep Anesthesia" - Michigan Health Lab
zie hieronder

7. Na narcose wordt de prefrontale cortex als eerste werkzaam
Scientias, 11-03-2022, door Vivian Lammerse

Veel chirurgische ingrepen zouden niet mogelijk zijn, zonder de hulp van anesthesie: de wonderbaarlijke medische behandeling, waardoor het bewustzijn op een omkeerbare en controleerbare wijze tijdelijk wordt uitgeschakeld. Ondanks het wijdverbreide gebruik van narcose-middelen, begrijpen we eigenlijk nog steeds niet hoe deze werken. En dus besloten onderzoekers in een nieuwe studie het effect van anesthesie op de hersenen nader te bestuderen.

Fundamentele vragen

Het onderzoeksteam trachtte met de studie verschillende fundamentele vragen te beantwoorden. Hoe 'herstarten' de hersenen bijvoorbeeld na een diepe narcose? Worden hersenfuncties allemaal tegelijk werkzaam of gaat dat geleidelijk? En zo ja, welke functies komen het eerst terug?
"Hoe de hersenen herstellen uit een staat van bewusteloosheid, is klinisch belangrijk," vertelt onderzoeker George Mashour. "Tegelijkertijd geeft het ons ook inzicht in de neurale basis van het bewustzijn."

Studie

In de studie verzamelden de onderzoekers 30 gezonde volwassenen die gedurende drie uur onder narcose werden gebracht. De hersenactiviteit werd vervolgens met behulp van elektro-encefalografie (EEG) gemeten. Net voor en vlak nadat de deelnemers onder narcose gingen, moesten ze cognitieve tests doen. Deze tests maten onder andere de reactiesnelheid, het geheugen en enkele andere vaardigheden.

Eén voor één

De onderzoekers komen tot een interessante ontdekking. Want het herstel van bewustzijn en cognitie blijkt een proces te zijn, dat zich in de loop van de tijd ontvouwt. Het betekent dat niet alle hersenfuncties tegelijkertijd weer werkzaam worden als je uit narcose komt; dat gebeurt één voor één.

Prefrontale cortex als eerste werkzaam

Welke hersengebied als eerste weer werkzaam wordt? Een vrij verrassende, zo blijkt. Tot verbazing van de onderzoekers ontdekten ze namelijk, dat de cognitieve, probleemoplossende capaciteiten, gecontroleerd door de prefrontale cortex, het snelst weer functioneren. Andere functies, zoals reactietijd en aandacht, hebben meer tijd nodig om zich te herstellen.
"Hoewel aanvankelijk verrassend, is het evolutionair gezien logisch dat hogere cognitie vroeg moet herstellen," verklaart onderzoeker Max Kelz. "Als iemand bijvoorbeeld wakker wordt door een alarmerende dreiging, dan zijn de functies van de prefrontale cortex belangrijk voor het beoordelen van de situatie en het bedenken van een actieplan."
Een vergelijking met een controlegroep toonde aan, dat het ongeveer drie uur duurde voordat degenen die onder narcose waren geweest, volledig waren hersteld. Bovendien leek hun slaappatroon in de dagen na het experiment niet te zijn beïnvloed. "Dit suggereert dat het gezonde menselijke brein veerkrachtig is," concludeert onderzoeker Michael Avidan. "Zelfs na langdurig ondergaan van een diepe narcose."

Wist je dat js als je onder narcose bent, je je bewustzijn niet helemaal kwijt bent? Zo blijkt het brein nog steeds de woorden die in de omgeving gesproken worden, te verwerken. Bovendien blijken veel mensen te dromen terwijl ze onder narcose zijn. En die dromen bleken soms vermengd te zijn met de realiteit. Het onderzoek wijst er sterk op dat algehele narcose meer lijkt op slapen dan gedacht. Lees hier meer!

Bronmateriaal:
"Escape from Oblivion: How the Brain Reboots after Deep Anesthesia" - Michigan Health Lab

eLife; Medicine, Neuroscience
Recovery of consciousness and cognition after general anesthesia in humans
George A Mashour et al.
Center for Consciousness Science, Department of Anesthesiology, University of Michigan Medical School, United States; Department of Anesthesiology, Washington University School of Medicine, United States; Department of Anesthesiology and Critical Care, Perelman School of Medicine, University of Pennsylvania, United States; Department of Mathematics and Statistics, Washington University, U.S.
May 10, 2021; https://doi.org/10.7554/eLife.59525

terug naar de Inhoud

terug naar de serie 'godsaanwijzingen' in het Menu

terug naar het weblog







^